ECLI:NL:RVS:2013:1794

Betreft Wm-vergunning varkenshouderij Barneveld
Datum uitspraak 06-11-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden varkenshouderij, Barneveld, alternatieven, vergunningen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201112256/1/A4
JM 2014, 8 met noot Hoevenaars

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een MER voor een omgevingsvergunning (voor een inrichting) hoeft geen locatie-alternatieven te bevatten. Het beschrijven van alternatieve manieren van bedrijfsvoering (inrichtingsalternatieven) is voldoende.

NB De Commissie heeft over het MER geadviseerd onder projectnummer 2407.

Casus

Op 12 oktober 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barneveld een Wm-vergunning verleend voor het oprichten van een zeugen- en vleesvarkenshouderij te Barneveld.

Een appellante betoogt dat het MER een essentiële tekortkoming bevat, omdat daarin onvoldoende alternatieve locaties zijn beschouwd. Hiertoe stelt zij dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar vrijgekomen en te koop staande agrarische bouwvlakken, zowel binnen als buiten de gemeente, die beter geschikt zijn voor de gewenste inrichting.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt dat burgemeester en wethouders terecht stellen dat het MER een onderzoek is naar de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit en dat dit plaatsvindt aan de hand van alternatieve manieren van bedrijfsvoering. Het onderzoek handelt dus niet over de vraag of er alternatieve, betere locaties zijn. In het MER behoefde daarop dan ook niet te worden ingegaan. In zoverre bestaat er geen grond om het MER ontoereikend te achten.

NB Gelet op andere jurisprudentie van de Afdeling moet uit deze uitspraak niet de conclusie worden getrokken dat een MER nooit locatiealternatieven behoeft te bevatten.

NB Dat in een besluit-MER voor een Wm-vergunning (thans omgevingsvergunning voor een inrichting) geen locatiealternatieven hoeven te worden beschouwd, heeft de Afdeling eerder overwogen in haar uitspraak van 23 april 2008, zaaknr. 200704125/1.

NB Deze uitspraak van 6 november 2013 heeft betrekking op een besluit-MER. Uit de Afdelingsuitspraak van 1 mei 2013, zaaknr. 201202866/1/R1 volgt dat locatiealternatieven in het plan-MER voor een bestemmingsplan voor de uitbreiding van een veehouderij achterwege mochten blijven, als de situering van een agrarisch bedrijf op een andere locatie om meerdere redenen niet voor de hand ligt. De redenen dat de situering van het bedrijf op een andere locatie niet voor de hand ligt, waren:

  • de projectlocatie is eigendom van de initiatiefnemer;
  • de bestaande veehouderij is ter plaatste gevestigd, met bijbehorende emissierechten;
  • met berekeningen is onderbouwd dat bedrijfsverplaatsing financieel niet uitvoerbaar zou zijn, omdat daarbij de bestaande gebouwen niet kunnen worden hergebruikt en nieuwe gronden moeten worden aangekocht.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.