ECLI:NL:RVS:2013:1931

Betreft Nbw-vergunningen stikstofdepositiebank Noord-Brabant
Datum uitspraak 13-11-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Natuurbeschermingswet, vergunningen, saldering
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201303243/1/R2 ea

Conclusies voor de mer praktijk

  • De intrekking van een milieuvergunning voor een veehouderijbedrijf die is verleend voor de Europese referentiedatum, kan als mitigerende maatregel worden betrokken bij de projectsaldering voor een nieuw veehouderijbedrijf of de uitbreiding van een veehouderijbedrijf. Daarbij is niet relevant of tot het moment van intrekking van de vergunning of de overeenkomst tot formele overname van de stikstofdepositie nog een bedrijf mét vee aanwezig was. Wel is relevant dat het bedrijf feitelijk aanwezig was. Dat is zo als hervatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat daarvoor een Nbw-vergunning voor de realisering van een project is vereist. Er is geen sprake van een project, als de bestaande stallen zonder nadere verbouwingen in gebruik kunnen worden genomen als stalruimte.

    NB Met de Europese referentiedatum wordt bedoeld:
    - de datum van 10 juni 1994, als een Vogelrichtlijngebied op of vóór die datum is aangewezen;
    - de datum van aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied als die datum na 10 juni 1994 is gelegen;
    - de datum waarop een Habitatrichtlijn door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst (in de meeste gevallen is dat 7 december 2004).
  • Saldering via de depositiebank (hierna: bank) kan gelden als een maatregel ter mitigatie van de effecten van het Nbw-vergunde project. Hierbij hoeft niet te worden aangegeven van welke ingetrokken milieuvergunning het saldo afkomstig is. Wel dient er directe samenhang te zijn tussen de in de bank opgenomen saldi van ingetrokken milieuvergunningen en de onttrekkingen van saldi voor het te vergunnen project.

    Bij de Brabantse bank is die directe samenhang niet verzekerd vanwege de volgende redenen. De eerste twee redenen verzetten zich in algemene zin tegen het aannemen van directe samenhang. De derde reden ziet specifiek op saldering ten behoeve Vogelrichtlijngebieden.
  1. Van directe samenhang is alleen sprake als de opgenomen depositie afkomstig is van milieuvergunningen die zijn ingetrokken na de datum van (het concrete voornemen tot) instelling van de bank (in dit geval 29 september 2009). De Brabantse bank is mogelijk ook gevuld met vergunningen die daarvoor zijn ingetrokken.
  2. Het is denkbaar dat in de bank ook saldi zijn opgenomen van veehouderijbedrijven die op het moment van intrekking van de milieuvergunning feitelijk niet meer aanwezig waren. Dit is niet toegestaan.
  3. De bank is gevuld met ammoniaksaldi van milieuvergunningen die zijn verleend vóór 7 december 2004. Niet gewaarborgd is dat in de bank uitsluitend milieuvergunningen zijn opgenomen die zijn verleend voor de referentiedatum voor het betrokken Vogelrichtlijngebied. De referentiedata voor de Vogelrichtlijngebieden zijn onder meer 10 juni 1994 en 24 maart 2000.
  • De (rekenkundige) saldering met de bank waarborgt dat de stikstofdepositie op het totale areaal van een bepaald stikstofgevoelig habitattype in een Natura 2000-gebied niet toeneemt. Dat op geen enkel deel van een stikstofgevoelig habitattype een toename plaatsvindt, is niet geborgd. Dit laat onverlet dat de saldi toch als mitigerende maatregel mogen worden gebruikt. Dat kan in de toekomst anders zijn, als het Hof van Justitie prejudiciële vragen van de Afdeling heeft beantwoord in de A2-zaak (ABRS 7 november 2012, zaaknrs. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4). 
  • In de bank is terecht uitgegaan van de Rav-emissiefactor die gold op het moment dat de vrijgevallen stikstofdepositie in de bank wordt opgenomen. Als in de toekomst een Rav-emissiefactor wordt gewijzigd, hoeft de vulling van de bank niet te worden herberekend.
  • In de bank kan ook stikstofdepositie van een ingetrokken milieuvergunning worden opgenomen zonder dat de Nbw-vergunning is ingetrokken.

Casus

Deze zaak ziet op Nbw-vergunningen voor de oprichting of uitbreiding van vier veehouderijbedrijven in Noord-Brabant. Tegen de vergunningen is door een appellante beroep ingesteld.

Voorafgaand aan het verlenen van de Nbw-vergunningen hebben de bedrijven verzoeken gedaan om saldering op basis van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant (hierna: de stikstofverordening). Met deze verordening is de provinciale bank ingesteld. Gedeputeerde staten hebben positief op deze verzoeken gereageerd. In de salderingsbesluiten is saldo uit de bank toegekend.

De salderingsbesluiten zijn betrokken bij de verlening van de Nbw-vergunningen. Gedeputeerde staten hebben de Nbw-vergunningen verleend, omdat de ammoniakemissie per saldo niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige habitattypen in de desbetreffende Natura 2000-gebieden.

Uitleg stikstofverordening
Met de stikstofverordening wordt beoogd de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in Noord-Brabant terug te dringen. Dit gebeurt onder meer door het stellen van technische eisen aan stallen en door het stellen van stikstofdepositie-eisen aan agrarische bedrijven. De stikstofverordening voorziet verder in de oprichting van een bank. Daarin zijn stikstofdeposities opgenomen van milieuvergunningen die na 7 december 2004 zijn ingetrokken van agrarische bedrijven die op die datum nog aantoonbaar in werking waren. De bank is onder meer bedoeld om stikstofdepositietoename ten gevolge van uitbreidingen of nieuwvestigingen van veehouderijen te kunnen salderen.

Op basis van artikel 16 stikstofverordening stellen gedeputeerde staten nadere regels vast over het vullen van de bank en het uitgeven van depositierechten. Ter uitvoering daarvan hebben zij het Protocol Depositiebank versie 13 juli 2010 vastgesteld (hierna: het protocol).

Bank en eis van directe samenhang
Appellante betoogt dat de saldi uit de bank ten onrechte zijn betrokken bij de verlening van de Nbw-vergunningen. Tussen de vergunde toename van de stikstofdepositie en de onttrekkingen uit de bank bestaat naar haar mening geen directe samenhang, omdat:
- de onttrekkingen niet zijn te koppelen aan één of meer concrete ingetrokken vergunningen;
- de verordening het mogelijk maakt in de bank deposities op te nemen van milieuvergunningen die voor de oprichting van de bank zijn ingetrokken. De deposities kunnen verder van bedrijven zijn die bij het intrekken van de milieuvergunning niet meer bestonden.
Verder is volgens appellante niet gewaarborgd dat milieuvergunningen in de bank zijn verleend voordat de Vogelrichtlijngebieden werden aangewezen. Ter onderbouwing verwijst ze naar de voorwaarden waaronder in de jurisprudentie externe saldering als mitigerende maatregel is aanvaard.

Gedeputeerde staten stellen zich op het standpunt dat met de bank een directe relatie ontstaat tussen de toe- en afnames van stikstofdepositie. In de bank wordt niet gesaldeerd met de intrekking van milieuvergunningen, maar met de daardoor vrijgevallen stikstofdeposities. Een ingetrokken vergunning dient uitsluitend als administratief bewijs dat de stikstofdepositie is vrijgevallen. De bank waarborgt dat het totaal van de toenames nooit groter kan zijn dan dat van de afnames. Dit wordt bijgehouden in een overzicht, dat openbaar te raadplegen is. Verder is voor de beoordeling van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden uitgaan van een stand-still situatie ten opzichte van 7 december 2004. Toenames ten opzichte van deze datum kunnen worden gesaldeerd met deposities die op 7 december 2004 bestonden, maar daarna zijn beëindigd. De verordening en het protocol voorzien daarom in de opname van stikstofdeposities van milieuvergunningen van bedrijven die op 7 december 2004 nog aantoonbaar in bedrijf waren en waarvan de milieuvergunning na die datum is ingetrokken.

Salderingsmethodiek van de bank
Appellante voert aan dat door de salderingsmethodiek niet vaststaat dat overal in de betrokken Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie zal afnemen. Het saldo dat per stikstofgevoelig habitattype in de bank wordt geregistreerd betreft namelijk een sommatie van alle grids van 25 bij 25 meter in een Natura 2000-gebied met dat habitattype. Omdat bij saldering slechts de depositie op de totale oppervlakte van een bepaald habitattype wordt bezien, is het dus mogelijk dat nieuwvestiging of de uitbreiding leidt tot een toename van depositie op een deel van het habitattype, terwijl sommatie over de gehele oppervlakte een gelijke of kleinere depositie laat zien. De methodiek garandeert niet dat binnen alle grids met een stikstofgevoelig habitattype, de stikstofdepositie afneemt.

Gedeputeerde staten stellen dat zowel saldogevende als saldo-ontvangende bedrijven geografisch dusdanig verspreid liggen rondom Natura 2000-gebieden dat het atmosferische verspreidingspatroon in combinatie met de uitmiddeling van verschillen tussen de bedrijven verzekert dat met deze methode de stikstofdepositie nergens netto toeneemt.

Daarnaast stellen ze dat het ecologisch gezien niet relevant is of ergens binnen een habitattype de stikstofdepositie toeneemt als de totale depositie op dat type afneemt, omdat de instandhoudingsdoelstellingen niet zijn gedifferentieerd per locatie waar een habitattype voorkomt. Dit betekent dat alle locaties binnen een Natura 2000-gebied met dat habitattype als één geheel moeten worden beschouwd. Daarom is uitsluitend de totale belasting op de gehele oppervlakte van een habitattype van belang.

Berekeningsmethode
Volgens appellante kunnen de berekeningen niet worden gecontroleerd omdat het rekenmodel niet beschikbaar is voor derden en omdat niet bekend is welke intrekkingen zijn gebruikt voor de thans vergunde bedrijfsuitbreidingen. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met wijziging van de emissiefactoren op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav-emissiefactor) van een bepaald stalsysteem. Hierdoor zou de stikstofdepositie van ingetrokken vergunningen in de bank moeten worden herberekend.

Gedeputeerde staten stellen dat in de besluiten inzicht is verschaft in de berekening en dat de conclusies van de rekenresultaten in hoofdlijnen daarin zijn opgenomen. Uit het motiveringsvereiste vloeit niet voort dat de volledige berekening bij de Nbw-vergunningen moet worden gevoegd. Verder stellen ze dat het niet beschikken over het rekenmodel en over de kennis om de resultaten te controleren geen reden geeft om het betrekken van de salderingsbesluiten onjuist te achten. Appellante heeft immers niet onderbouwd in welk opzicht het model of de uitkomsten niet kloppen. Verder staan de gegevens in de bank over saldo-gevende en -ontvangende bedrijven in een openbaar overzicht.

De wijziging van de Rav-emissiefactor van een bepaald stalsysteem levert volgens gedeputeerde staten slechts een schijnprobleem op bij de vulling van de bank. Deze wijziging is het niet van invloed op de juistheid van de salderingsbesluiten. Sinds het instellen van de bank zijn de Rav-emissiefactoren vier keer herzien. Eventuele herzieningen zien met name op nieuwe stalsystemen, terwijl de bank is gevuld met ingetrokken milieuvergunningen van veehouderijen met oudere stalsystemen. Voor zover wijzigingen van de Rav-emissiefactoren effect kunnen hebben, leidt dat tot een overschatting van het saldo nodig voor het ontvangende bedrijf en dus tot een grotere onttrekking aan de bank dan nodig. Het zorgt aldus voor een netto afname van de depositie.

Intrekken Nbw-vergunningen
Appellante betoogt dat uit de bestreden Nbw-vergunningen niet valt op te maken of de eventuele Nbw-vergunningen van de bedrijven uit de bank ook zijn ingetrokken. Dat is van belang, omdat het gestaakte bedrijf zonder nieuwe Nbw-vergunning kan worden heropgericht.

Overwegingen van de bestuursrechter

Voorwaarden externe projectsaldering
Gedeputeerde staten hebben het saldo uit de bank als mitigerende maatregel betrokken in de passende beoordeling voor de verleende Nbw-vergunningen. In eerdere jurisprudentie is aanvaard dat saldering in de vorm van intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning of melding (hierna samen aangeduid als: milieuvergunning) voor de verlening van een Nbw-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf onder voorwaarden kan worden gebruikt als mitigerende maatregel in een passende beoordeling. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 16 maart 2011, zaaknr. 200909282/1/R2 en 10 oktober 2012, zaaknr. 201010326/1/T1/A4.

Appellante wijst er terecht op dat externe saldering slechts mogelijk is als er een directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de milieuvergunning en de verlening van de Nbw-vergunning. Die directe samenhang wordt aangenomen als de vergunning voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken voor het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo. Verder moet vaststaan dat de bedrijfsvoering van het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd.

De voorwaarde van directe samenhang tussen de intrekking van de milieuvergunning en de verlening van de Nbw-vergunning betekent verder dat niet elke milieuvergunning kan worden gebruikt voor externe saldering. Een milieuvergunning die is verleend en is ingetrokken voordat artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn van toepassing werd op een Natura 2000-gebied (de referentiedatum), kan niet voor externe saldering worden gebruikt. Zie de uitspraak van 18 april 2012, zaaknr. 201003985/1/A4.

Externe saldering is in beginsel wel mogelijk met een milieuvergunning die is verleend voor de referentiedatum en die na die datum is ingetrokken. Het is niet relevant of tot het moment van intrekking van de vergunning of de overeenkomst tot formele overname van de stikstofdepositie nog een bedrijf mét vee aanwezig was. Wel is relevant dat het bedrijf feitelijk aanwezig was. Zie de uitspraken van 29 juni 2011, zaaknr. 200908730/1/R2 en 14 augustus 2013, zaaknr. 201205373/1/R2. Dat is het geval als de hervatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat daarvoor een Nbw-vergunning voor de realisering van een project is vereist. Deze voorwaarden zijn gesteld om het mitigerende karakter van externe saldering te waarborgen. Externe saldering kan alleen met stikstofdeposities die waren vergund op de referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van de stikstofdepositie.

Saldering via bank
Met saldering via de bank wordt hetzelfde beoogd als met externe saldering: een toename van stikstofdepositie van een vergund project wordt gesaldeerd met een afname van stikstofdepositie door een ingetrokken milieuvergunning. Externe saldering en saldering via de bank zijn binnen de Nbw-vergunningverlening beide aan te merken als mitigerende maatregel. De wijze waarop het benodigde saldo wordt verkregen, verschilt wel. Bij de bank zorgen gemeentebesturen voor de intrekking van milieuvergunningen van bedrijven waarvan de bedrijfsvoering is beëindigd en voert de provincie de regie over de opname van het saldo in de bank en over de toekenning van saldo aan bedrijven die saldo nodig hebben. Bij externe projectsaldering draagt het agrarisch bedrijf dat saldo nodig heeft er zelf zorg voor dat het met een ander agrarisch bedrijf overeenkomt dat de milieuvergunning daarvan wordt ingetrokken en dat het saldo wordt overgenomen.

Vanwege de overeenkomsten tussen externe saldering en saldering uit de bank en vanwege het mitigerende karakter van beide, moet er een directe samenhang bestaan tussen de in de bank op te nemen en te onttrekken saldi. De Afdeling beziet of de wijze van saldering en de voorwaarden voor opname van saldo van een ingetrokken milieuvergunning, waarborgen dat voor de Nbw-vergunningverlening er een directe samenhang aanwezig is tussen opname en onttrekking van saldo.

In een bank wordt niet gesaldeerd met het intrekken van vergunningen, maar met de hierdoor vrijgevallen stikstofdeposities. Per Natura 2000-gebied wordt per habitattype het saldo van een saldogevend bedrijf geregistreerd. Datzelfde gebeurt voor de onttrokken saldi voor de ontvangende bedrijven. Bij onttrekking van saldo is bepalend of voor het desbetreffende habitattype in de bank nog voldoende saldo van de (gezamenlijke) saldogevende bedrijven geregistreerd staat. Een directe koppeling tussen de ingetrokken milieuvergunning van een saldogevend bedrijf en het onttrokken saldo voor het saldo-ontvangende bedrijf, zoals bij externe saldering, is bij banksaldering niet relevant. De Afdeling acht het aanvaardbaar dat bij banksaldering niet wordt aangegeven van welke ingetrokken milieuvergunning het saldo afkomstig is.

De Afdeling is van oordeel dat een directe samenhang tussen intrekking van de milieuvergunning en beschikbaarstelling van depositie kan worden aangenomen bij milieuvergunningen die zijn ingetrokken specifiek voor opname in de bank. Deze samenhang is aanwezig bij milieuvergunningen die zijn ingetrokken na de datum van (het concrete voornemen tot) instelling van de bank. Dat is in Noord-Brabant 29 september 2009, de datum waarop het convenant 'Stikstof en Natura 2000' is gesloten.

Uit de stikstofverordening en het protocol volgt dat het saldo van een milieuvergunning die is verleend vóór 7 december 2004 voor een bedrijf dat dan nog aantoonbaar in bedrijf was, na intrekken in de bank kan worden opgenomen. De stikstofverordening en het protocol sluiten daarmee niet uit dat in de bank saldi zijn opgenomen van milieuvergunningen die voor 29 september 2009 zijn ingetrokken. Dat is niet toegestaan.

Ze sluiten verder niet uit dat in de bank saldi worden opgenomen van bedrijven die op het moment van intrekken van de milieuvergunning feitelijk niet meer aanwezig waren. Bij externe saldering is feitelijke aanwezigheid een voorwaarde voor het sluiten van de overeenkomst over de overname van de stikstofdepositie. Dat is het geval als de hervatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat daarvoor een Nbw-vergunning voor de realisering van een project is vereist. Deze voorwaarde is ter waarborging van het mitigerende karakter van saldering.

Het saldo uit de bank is in de vier vergunningen ook gebruikt om een toename van stikstofdepositie op Vogelrichtlijngebieden te salderen. De referentiedata voor deze gebieden zijn onder meer 10 juni 1994 en 24 maart 2000. De verordening en het protocol waarborgen niet dat in de bank uitsluitend milieuvergunningen zijn opgenomen die zijn verleend voor de referentiedatum van het Vogelrichtlijngebied. Het is daardoor mogelijk dat saldo is gebruikt van een milieuvergunning voor een bedrijf dat na de referentiedatum is opgericht of is gewijzigd, zonder dat is gewaarborgd dat die oprichting of wijziging passend is beoordeeld als bedoeld in artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het saldo uit de bank niet mag worden gebruikt voor de saldering voor Vogelrichtlijngebieden.

Concluderend is de Afdeling van oordeel dat saldo uit een bank kan worden betrokken bij de verlening van een Nbw-vergunning, indien door het stellen van voorwaarden aan de op te nemen en de te onttrekken saldi is gewaarborgd dat tussen beide een directe samenhang bestaat. Bij de Brabantse bank is deze samenhang onvoldoende gewaarborgd. De salderingsbesluiten mochten dan ook niet bij de Nbw-vergunningverlening worden betrokken.

Salderingsmethodiek van de bank
De rekenkundige wijze van saldering door de bank waarborgt naar het oordeel van de Afdeling dat de stikstofdepositie op het totale areaal van een bepaald stikstofgevoelig habitattype in een Natura 2000-gebied niet toeneemt. Volgens de Afdeling waarborgt een salderingsmethodiek waarbij per Natura 2000-gebied de stikstofdepositie op alle delen van een bepaald habitattype wordt gesommeerd, niet dat er geen toename van stikstofdepositie kan plaatsvinden op één of meer delen van dat bepaald habitattype.

Voor de vragen of een toe- en afname van stikstofdepositie op verschillende delen van een stikstofgevoelig habitattype in een Natura 2000-gebied en of saldering van stikstofdepositie per habitattype op gebiedsniveau leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied, wijst de Afdeling op de prejudiciële vragen die zij heeft gesteld aan het Hof van Justitie. Zie de uitspraak van 7 november 2012, zaaknrs. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4. Gezien die vragen kan de Afdeling nu niet verder ingaan op dit betoog. Dit laat onverlet dat vooralsnog salderingsbesluiten kunnen worden ingezet voor de Nbw-vergunningverlening.

Berekeningsmethode
In het betoog dat zonder de beschikking over het rekenmodel AAgro-Stacks de berekeningen van de salderingsbesluiten niet controleerbaar zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover nu anders te oordelen dan in de uitspraak van 19 juni 2013, zaaknrs. 201200593/1/R2, 201205887/1/R2 en 201300402/1/R2.

In die uitspraak heeft ze in aanmerking genomen dat de berekeningswijze en het gebruik van het rekenmodel zijn vastgelegd in het protocol en dat de postcode en het huisnummer van het saldogevende bedrijf worden geregistreerd in de bank. Hiermee is de herkomst van het saldo bekend. Op basis van deze gegevens en de milieuvergunningdossiers kan controle van de invoer in de bank plaatsvinden.

De stelling dat sinds de instelling van de bank een aantal Rav-codes van nieuwe stalsystemen is gewijzigd, is niet weersproken. De Afdeling volgt gedeputeerde staten in hun standpunt dat de stikstofdeposities van ingetrokken milieuvergunningen afkomstig zijn van bedrijven waaraan verouderde stalsystemen waren vergund. Hierdoor hebben de gewijzigde Rav-emissiefactoren geen invloed gehad op de vulling van de bank. Als een Rav-emissiefactor van een ouder stalsysteem wordt gewijzigd, dan is het niet noodzakelijk dat de vulling van de bank wordt herberekend. De Afdeling aanvaardt het standpunt dat bij vulling van de bank wordt uitgegaan van de Rav-emissiefactor die gold op het moment van opname in de bank.

Intrekken Nbw-vergunningen
De stikstofverordening en het protocol bevatten niet de voorwaarde dat de vervallen stikstofdepositie van een ingetrokken milieuvergunning pas in de bank wordt opgenomen, nadat ook de Nbw-vergunning is ingetrokken. Ook in de 'Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013' en in de 'Regeling stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant', die sinds 29 maart 2013 de eerdergenoemde regelingen vervangen, is zo’n voorwaarde niet opgenomen.

Het betoog van appellante dat wanneer een bedrijf nog over een Nbw-vergunning beschikt en opnieuw een omgevingsvergunning aanvraagt, het denkbaar is dat het geen salderingsbesluit nodig heeft en de bank dan stikstofdepositie bevat die niet als vervallen kan worden beschouwd, is terecht.

Op basis van de gegevens van gedeputeerde staten acht de Afdeling acht het voorkomen van die situaties evenwel uiterst onwaarschijnlijk. De Afdeling acht het nog minder aannemelijk dat die bedrijven een nieuwe omgevingsvergunning zouden hebben aangevraagd overeenkomstig hun destijds gestaakte bedrijfsvoering. Bovendien zal een bedrijf bij de heroprichting niet in alle gevallen gebruik kunnen maken van de Nbw-vergunning. Ook is heroprichting op de voormalige bedrijfslocatie soms al feitelijk onmogelijk.

De Afdeling oordeelt dan ook dat in de bank stikstofdepositie van een ingetrokken milieuvergunning mag worden opgenomen zonder dat de Nbw-vergunning van het betrokken bedrijf is ingetrokken.

Conclusie
Het beroep is gegrond. De vier Nbw-vergunningen worden vernietigd.

NB 1 Na de Nbw-vergunningen in deze zaak zijn de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013 en de Regeling stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant in werking getreden (op 29 maart 2013). De in deze uitspraak geconstateerde gebreken zijn ook verbonden aan de huidige Verordening en Regeling. Deze (evenals de vulling van de bank) zullen moeten worden aangepast

NB 2 De Afdeling heeft al eerder geoordeeld over het in de Brabantse stikstofverordening gehanteerde meldingssysteem. Zie de uitspraak van 19 juni 2013, zaaknr. 201200593/1/R2, 20105887/1/R2 en 201300402/1/R2. Dat systeem houdt in dat bijvoorbeeld de bouw van een nieuwe stal moet worden gemeld bij gedeputeerde staten. Zij beoordelen vervolgens of die activiteit doorgang kan vinden, zo nodig onder toekenning van saldo uit de bank. De Afdeling acht het besluit op de melding op rechtsgevolg gericht zodat daartegen bezwaar (bij gedeputeerde staten) en beroep (bij de Afdeling) open staat. De Afdeling heeft een scheiding aangebracht tussen het meldingssysteem en de artikel 19d Nbw-vergunningverlening. De rechtmatigheid van een geaccepteerde melding wordt beoordeeld aan de hand van artikel 6 lid 2 Habitatrichtlijn. Dat artikellid verplicht lidstaten passende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden niet verslechtert.

Als het via de melding toegekende saldo uit de bank vervolgens als mitigerende maatregel wordt ingezet voor de Nbw-vergunningverlening, dan zal de rechtmatigheid van die mitigerende maatregel worden beoordeeld in het licht van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. Dat artikellid richt op projecten en plannen met mogelijk negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

Vanwege het verschil in toetsingskaders is het mogelijk dat een geaccepteerde melding als zodanig door de Afdeling bestuursrechtspraak als rechtmatig wordt geoordeeld, maar dat deze melding door de Afdeling niet wordt geaccepteerd als mitigerende maatregel.

NB 3 De Afdeling heeft ook geoordeeld over de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011. Zie de uitspraak van 13 november 2013, zaaknr. 201206190/1/R2. Onder verwijzing naar deze uitspraak over de Brabantse stikstofverordening concludeert de Afdeling dat de voorwaarden voor opname van milieuvergunningen in de Utrechtse bank onvoldoende waarborgen dat een directe samenhang aanwezig is tussen de in de bank op te nemen en de aan de bank te onttrekken saldi voor de verlening van een Nbw-vergunning.

Eerder zette de Afdeling ook al een streep door het Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen en de Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen Overijssel (ABRS 22 mei 2013, zaaknr. 201107526/1/T1/A4). In Vz. ABRS 2 augustus 2013, zaaknr. 201305295/2/R2 en Vz. ABRvS 2 oktober 2013, zaaknr. 201307089/2/R2 heeft de Voorzitter van de Afdeling in het kader van voorlopige voorzieningenprocedures geoordeeld dat de Beleidsregels Stikstof en Natura 2000 Gelderland niet op voorhand significante effecten op Natura 2000-gebieden voorkomen.

NB 4 Door gedeputeerde staten is op 7 december 2010 de Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant vastgesteld. Hiermee is invulling gegeven aan de bevoegdheid om op grond van artikel 16 Nbw om vergunning te verlenen voor handelingen die schadelijk zijn voor beschermde natuurmonumenten. Met deze beleidsregel is een stikstofdepositiebank ingesteld die volgens gedeputeerde staten vrijwel op dezelfde wijze werkt als de depositiebank op basis van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant. Uit de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2014 (zaaknr. 201209831/1/R2 en zaaknr. 201211801/1/R2) volgt dat deze depositiebank wel mag worden gebruikt ten behoeve van saldering in het kader van artikel 16 Nbw-vergunningverlening. Zo is met de depositiebank voldoende gewaarborgd dat de depositiebank is gevuld met N-deposities van beëindigde of ingekrompen bedrijven die niet eerder voor saldering zijn gebruikt. Verder is het toegestaan om met deze depositiebank een gebied als geheel in beschouwing te nemen en niet per hectare of habitat. Artikel 16 Nbw vergt geen nadere uitsplitsing. De jurisprudentie over de voorwaarde van directe samenhang bij externe saldering als mitigerende maatregel in het kader van artikel 19 Nbw-vergunningverlening, is hier niet van betekenis.