ECLI:NL:RVS:2013:1976

Betreft Bestemmingsplannen De Branding en Strandhotel Cadzand Bad
Datum uitspraak 07-11-2013
Rechtsprekende instantie  Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Voorlopige voorziening
Trefwoorden bestemmingsplannen, autonome ontwikkeling, stikstofdepositie
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201308760/2/R6 en 201308762/2/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De beoordeling in de voortoets van de stikstofdepositie-effecten mag geen rekening houden met de autonome daling van die depositie.

Casus

Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Sluis de bestemmingsplannen “De Branding Cadzand-Bad” en “Strandhotel Cadzand-Bad” vastgesteld. De plannen voorzien in de mogelijkheid om het Strandhotel te renoveren en te vergroten met appartementen, commerciële ruimten en een ondergrondse parkeergarage. Verder voorzien ze erin om ter plaatse van het huidige restaurant De Branding een nieuw appartementencomplex met commerciële ruimten en een ondergrondse parkeergarage te bouwen.

Appellanten betogen dat ten onrechte geen passende beoordeling en geen milieueffectrapport zijn gemaakt. De toename van het aantal verkeersbewegingen door de plannen leidt volgens hen tot een toename van de stikstofbelasting voor onder meer de Natura 2000-gebieden "Westerschelde & Saeftinghe" en "Zwin & Kievittepolder". Zij betogen dat uit de natuurtoets niet kan worden afgeleid dat geen significante effecten voor deze gebieden kunnen optreden. In de natuurtoets is rekening gehouden met de autonome ontwikkeling. Daarmee is ten onrechte uitgegaan van het principe “verminderde afname”.

Overwegingen van de bestuursrechter
In het kader van de bestemmingsplannen heeft Arcadis een natuurtoets uitgevoerd. Daarin is gekeken in hoeverre de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden toeneemt. Ook is beschouwd of het daarom nodig is om een passende beoordeling op te stellen. In deze toets is de stikstofdepositie door de plannen vergeleken met de autonome ontwikkeling en niet met de huidige situatie.

De voorzitter trekt in twijfel of in de voortoets al met de autonome ontwikkeling rekening mag worden gehouden. Gelet hierop, het feit dat de plannen de stikstofdepositie op de gevoelige habitats doen toenemen en het feit dat het habitattype “grijze duinen, kalkarm” al overbelast is, is onvoldoende duidelijk of het opstellen van een passende beoordeling niet nodig is. De Voorzitter twijfelt of de Afdeling de bestemmingsplannen in de bodemprocedure in stand zal laten. Hij ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Uitspraak
De Voorzitter schorst de besluiten tot vaststelling van de bestemmingsplannen.

NB Zie over het meewegen van de autonome afname van stikstofdepositie in het kader van de habitattoets verder de Afdelingsuitspraken van 7 december 2011, zaaknrs. 201011757/1/R1 en 201012728/1/R1 en 31 oktober 2012, zaaknr. 201201588/1/R4.