ECLI:NL:RVS:2013:2316
Betreft | Wm-vergunning nertsenhouderij Elsendorp |
---|---|
Datum uitspraak | 11-12-2013 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | oprichting, vergunningen, Gemert |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201207262/1/A4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Voor vergunningen die vóór de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn aangevraagd, geldt het recht van vóór die datum.
- Voor zover een inrichting voor het houden van pelsdieren als intensief veeteeltbedrijf in de zin van de m.e.r.-richtlijn moet worden aangemerkt, moet voorafgaand aan de verlening van de vergunning worden beoordeeld of een m.e.r.-beoordeling moet worden verricht.
Casus
Op 11 december 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel een oprichtingsvergunning verleend voor een nertsenhouderij te Elsendorp.
Appellanten betogen dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat geen milieueffectrapport (hierna MER) hoefde te worden opgesteld. Zij stellen dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, zoals dat sinds 1 april 2011 geldt. Bovendien had het college rekening moeten houden met andere factoren die worden genoemd in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn, die aanleiding kunnen geven voor het opstellen van een MER. Zij verwijzen daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009, zaaknr. C-255/08. Appellanten wijzen erop dat de inrichting is gelegen op voor verzuring gevoelige grond en op korte afstand van voor ammoniak kwetsbare bosgebieden. Zij wijzen verder op geur- en geluidsoverlast bij nabij de inrichting gelegen woningen en op de cumulatie van milieugevolgen met die van andere inrichtingen in de omgeving.
Overwegingen van de bestuursrechter
Het Besluit m.e.r. is bij Besluit van 21 februari 2011, Staatsblad 102 gewijzigd. Het is in werking getreden op 1 april 2011. Bij deze wijziging is in categorie D.14 van de bijlage de oprichting van een installatie voor het houden van meer dan 5.000 pelsdieren opgenomen. In artikel IV van het Besluit van 21 februari 2011 is overgangsrecht opgenomen. Met dit artikel is niet beoogd om wijzigingen onmiddellijke werking te laten hebben voor gevallen waarin de activiteit door het bevoegd gezag niet als m.e.r-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig was aangemerkt, omdat de activiteit niet was opgenomen in de onderdelen C of D van de bijlage. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 14 november 2012, zaaknr. 201105329/1/A4 en van 27 oktober 2011, zaaknr. 201107379/2/H4.
Vast staat dat de aanvraag om de oprichtingsvergunning vóór 1 april 2011 is ingediend. De vraag of een m.e.r.-plicht of een m.e.r-beoordelingsplicht bestond, moet daarom worden beantwoord aan de hand van het Besluit m.e.r., zoals dat luidde vóór die datum. Het houden van pelsdieren was in het Besluit m.e.r. van vóór 1 april 2011 niet aangewezen als m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In zoverre bestond er geen directe m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 heeft geen betrekking op activiteiten die in het Besluit m.e.r. of de richtlijn zijn genoemd. In bijlage II onder 1e van de m.e.r.-richtlijn zijn intensieve veeteeltbedrijven aangemerkt als project waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011, zaaknr. 201007705/1/M2) volgt uit de m.e.r.-richtlijn dat voor zover een inrichting als intensief veeteeltbedrijf moet worden aangemerkt, moet worden beoordeeld of een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Het college heeft niet onderzocht of de vergunde nertsenhouderij moet worden aangemerkt als intensief veeteeltbedrijf in de zin van de m.e.r.-richtlijn. Daarom kon het college niet zomaar aannemen dat voor de inrichting geen m.e.r.-beoordeling hoefde te worden gemaakt.
NB Zie over het overgangsrecht van het Besluit m.e.r. ook de Afdelingsuitspraken van 6 februari 2013, zaaknr. 201107379/1/A4 en 3 april 2013, zaaknr. 201110253/1/A4.
NB In de uitspraak overweegt de Afdeling dat het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geen betrekking heeft op activiteiten die in het Besluit m.e.r. of de m.e.r.-richtlijn genoemd. Het is waarschijnlijk dat zij heeft bedoeld aan te geven dat dit arrest geen betrekking heeft op activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. of de m.e.r.-richtlijn genoemd. Zie de uitspraak van 26 juni 2013, zaaknr. 201204498/1/A4 waarin de Afdeling dit op deze wijze heeft overwogen.
NB De uitspraak van 27 juli 2011, zaaknr. 201007705/1/M2, zag op een geitenhouderij. In lijn met deze uitspraak en de uitspraak van 11 december 2013 heeft de Afdeling ook geoordeeld in haar uitspraak van 1 mei 2012, zaaknr. 201200076/2/R4 over een rundveehouderij. In die uitspraak overwoog de Afdeling verder nog dat voor de vraag of sprake is van ‘intensieve veeteeltbedrijven’ in de zin van de m.e.r.-richtlijn de definitiebepalingen in een bestemmingsplan niet ter zake doen. 'Intensieve veeteeltbedrijven' kunnen op grond van definitiebepalingen uit het bestemmingsplan dus niet worden beperkt tot niet-grondgebonden bedrijven.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit. Daarbij overweegt de Afdeling dat zij gelet op de aard van het gebrek geen aanleiding ziet om de bestuurlijke lus toe te passen.