ECLI:NL:RVS:2013:2673
Betreft | Wijzigingsplan Scharrenburgersteeg, Lunteren |
---|---|
Datum uitspraak | 19-12-2013 |
Rechtsprekende instantie | Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Voorlopige voorziening |
Trefwoorden | wijziging, maximale mogelijkheden, planologie, plan-m.e.r., Ede |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201309352/2/R2 |
Conclusies voor de mer praktijk
- In het plan-MER moet worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het wijzigingsplan.
- Indien in het plan niet is vastgelegd welke diersoorten in de intensieve veehouderij zijn toegelaten, moet ervan worden uitgegaan dat elke diersoort mogelijk is.
Casus
Op 20 augustus 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede het wijzigingsplan “Scharrenburgersteeg ongenummerd (naast 10) Lunteren” vastgesteld. Het plan voorziet in de wijziging van het (moeder)bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied Ede 2012”. De wijziging behelst de toekenning van de aanduiding “intensieve veehouderij” aan het perceel Scharrenburgersteeg ongenummerd.
Een verzoeker betoogt dat dat het college ten onrechte geen plan-MER voor het wijzigingsplan heeft gemaakt. Hij stelt verder dat het college de maximale mogelijkheden van het plan niet heeft onderzocht. Hij wijst erop dat op het perceel naast vleeskalveren ook andere diersoorten gehouden mogen worden.
Het college stelt dat met het wijzigingsplan een stal voor maximaal 1.000 vleeskalveren mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor overschrijdt het plan de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. (categorie 14 van onderdeel D) niet. Daarom is het plan niet m.e.r.-plichtig. Verder hoefde er geen plan-MER te worden gemaakt, omdat voor het moederbestemmingsplan, waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, al een plan-MER is opgesteld.
Overwegingen van de bestuursrechter
Op grond van categorie 14 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of een MER moet worden gemaakt voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. In kolom 3 van deze categorie zijn (Wro-)wijzigingsplannen opgenomen.
In de plantoelichting is vermeld dat het plan ongeveer 5.000 m2 aan bebouwing voor de intensieve veehouderij mogelijk maakt. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de maximale omvang van het bedrijf hierdoor beperkt is tot 1.000 vleeskalveren. De verzoeker heeft dit niet tegengesproken. Het college heeft daarmee in zoverre terecht gesteld dat hiermee de drempelwaarde voor vleesrunderen van 1200 stuks (categorie 14, sub 10) niet wordt overschreden.
Het college heeft echter nagelaten om te beoordelen of kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige milieugevolgen zou kunnen hebben, zoals bedoeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. (vormvrije m.e.r.-beoordeling).
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 augustus 2013, zaaknr. 201209306/1/R2), moet in het MER bij de beoordeling van de milieueffecten van het plan worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Uit de planregels van het wijzigingsplan volgt dat ook de oprichting van een intensieve veehouderij voor andere diersoorten dan vleesrunderen mogelijk is. Het is mogelijk dat bij het bouwen voor andere diersoorten de drempelwaarden uit categorie 14 wel worden overschreden.
Het feit dat voor het moederbestemmingsplan een plan-MER is gemaakt, laat onverlet dat het wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is. Hierbij wijst de Voorzitter erop dat in kolom 3 van categorie 14 ook wijzigingsplannen zijn opgenomen.
De Voorzitter betwijfelt of het plan wel in overeenstemming is met de artikelen 7.13 en 7.2 Wet milieubeheer en artikel 2 lid 3 Besluit m.e.r. Hij ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
De Voorzitter schorst het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan.
NB Uit de Afdelingsuitspraak van 21 augustus 2013, zaaknrs. 201208004/1/R2 en 201209306/1/R2 over de bestemmingsplannen voor het landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen volgt dat indien in het plan niet wordt vastgelegd welk soort intensieve veehouderij op een bepaalde locatie is toegelaten, in het plan-MER ervan moet worden uitgegaan dat elke soort mogelijk is. Zie ook de Afdelingsuitspraak van 8 mei 2013, zaaknr. 201208118/1/R1. In het betreffende wijzigingsplan was niet gewaarborgd dat maximaal 340 stuks melkkoeien en vrouwelijk jongvee (drempelwaarde uit categorie 14, sub 9) kunnen worden gehouden. Daarom gold voor het wijzigingsplan een plan-m.e.r.-plicht als bedoeld in artikel 7.2 Wm.