ECLI:NL:RVS:2013:CA2069
Betreft | Wm-vergunning Artis, Amsterdam |
---|---|
Datum uitspraak | 05-06-2013 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | revisievergunning, Amsterdam, dierentuinen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201201194/1/A4 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Uit het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009, C-255/08 volgt niet dat bij elk besluit dat voor een bepaald project wordt genomen, een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Als het betreffende besluit geen besluit is waarvoor op grond van het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, dan hoeft het bevoegd gezag niet te kijken naar andere factoren die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een m.e.r.
Casus
Op 12 december 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Artis een Wm-revisievergunning verleend voor een dierentuin te Amsterdam. Deze revisievergunning voorziet in een vergroting van de oppervlakte van de dierentuin waarbij de indeling van de inrichting wordt gewijzigd, het vervangen van verschillende installaties (zoals de installaties voor de waterbehandeling van de dierenbassins) en het vervangen van het huidige parkeerterrein voor een ondergrondse parkeergarage. De ruimte van het huidige parkeerterrein inclusief het bovengrondse deel van de parkeergarage wordt gebruikt voor de huisvesting van de in de dierentuin aanwezige dieren.
Appellant stelt dat het college ten onrechte geen milieueffectrapportage heeft geëist. Dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld, volgt zijns inziens uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2009, C-255/08, Commissie tegen Nederland.
Overwegingen van de bestuursrechter
Op grond van het Besluit m.e.r. geldt geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht voor besluiten inzake vergunningverlening op grond van de Wet milieuheer voor een inrichting zoals is aangevraagd.
Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 dient door het bevoegd gezag gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een m.e.r. Dat is ook het geval indien de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. Echter, uit het arrest volgt niet dat bij elk besluit dat voor een bepaald project wordt genomen een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Nu het bestreden besluit geen besluit is waarvoor op grond van het Besluit m.e.r. een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, hoefde het college niet te kijken naar andere factoren die aanleiding konden geven tot het opstellen van een m.e.r.
NB Uit de uitspraak blijkt niet waarom voor de revisievergunning geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Ook blijkt niet welke activiteitencategorie als bedoeld in kolom 1 uit de onderdelen C en D van het Besluit m.e.r. (oud) aan de orde is. Navraag bij de gemeente Amsterdam leert dat het ging om categorie 10.1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. (oud), inhoudende de aanleg van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen. In kolom 4 behorende bij deze categorie was een vergunning op grond van de Wet milieubeheer niet als besluit genoemd waarvoor een besluit-m.e.r.-beoordeling zou moeten worden verricht. In plaats daarvan waren in kolom 4 het inrichtingsplan in de zin van artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, een plan als bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet en bepaalde plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangewezen.
Ten behoeve van de activiteiten waarop de revisievergunning ziet, was op 24 april 2008 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan “Derde fase uitbreiding Artis” vastgesteld. Dit plan is op 16 december 2008 door het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedgekeurd. Het goedkeuringsbesluit is door de Afdelingsuitspraak van 30 september 2009 (zaaknr. 200900778/1/R1) onherroepelijk geworden. Uit navraag bij de gemeente Amsterdam blijkt dat in het kader van dit bestemmingsplan is beoordeeld of een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde was. Destijds is door het stadsdeel geconcludeerd dat voor het bestemmingsplan geen m.e.r.-beoordeling behoefde te worden verricht, omdat de drempelwaarden uit kolom 2 van categorie 10.1 van onderdeel D Besluit m.e.r. (oud) niet werden overschreden.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.