ECLI:NL:RVS:2013:CA3669
Betreft | Wm-vergunning vleesvarkenshouderij gemeente Tholen |
---|---|
Datum uitspraak | 19-06-2013 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | oprichting, varkenshouderij, vergunningen, alternatievenonderzoek, Tholen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201200972/1/A4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Een MER kan volledig zijn, ook als in het MER niet expliciet de gevolgen voor het leefklimaat (in deze zaak: geurhinder) van alle onderzochte alternatieven zijn vermeld. In deze zaak kon het percentage geurgehinderden worden afgeleid uit de mate van geurreductie die de verschillende systemen met zich meebrachten.
NB De Commissie m.e.r. heeft over het MER geadviseerd onder nummer P1297. De Commissie is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER inclusief de aanvullingen aanwezig is. De Commissie merkt echter wel op dat de informatie op onderdelen fragmentarisch in het MER en de aanvullingen beschreven is. De toelichting is summier met weinig onderbouwing van de conclusies. Hoewel de basisinformatie aanwezig is, is de aangeleverde informatie daardoor moeilijk toegankelijk.
Casus
Op 15 november 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tholen een oprichtingsvergunning verleend voor een vleesvarkenshouderij.
Appellante voert aan dat het milieueffectrapport niet voldoet, omdat in het oorspronkelijke rapport (dat later is aangevuld met een rapport betreffende een biofilter) de achtergrondgeurbelasting niet is beoordeeld. Daardoor is volgens haar niet duidelijk welke invloed de in het oorspronkelijke rapport beschouwde alternatieven op het leefklimaat hebben. Bovendien wordt in het oorspronkelijke rapport nog uitgegaan van verouderde stankcirkels en niet van het verspreidingsmodel V-stacks, aldus appellante. Volgens appellante konden hierdoor de alternatieve voorzieningen niet goed met elkaar worden vergeleken. Zij acht dit temeer onjuist, nu uit een geurrapport volgt dat de geurbelasting van drie geurgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting reeds te hoog is. De geurbelasting van twee van deze objecten zal door de inrichting toenemen.
Het college stelt zich op het standpunt dat het MER dat aan het besluit ten grondslag is gelegd, voldoende gegevens bevat om de alternatieve voorzieningen te vergelijken.
Overwegingen van de bestuursrechter
Het MER dat aan het besluit ten grondslag ligt, bestaat onder andere uit een integraal rapport met bijlagen. Dit rapport verving het oorspronkelijke MER waarin nog aan de hand van stankcirkels de geursituatie was beschouwd. Dit oorspronkelijke MER ligt, anders dan waarvan appellante lijkt uit te gaan, niet aan het besluit ten grondslag.
In het integrale rapport is de geurbelasting vanwege het voorkeursalternatief beoordeeld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Zowel de voorgrond- als de achtergrondgeurbelasting zijn daarbij beschouwd. Ook is er een rapport ‘Aanvulling MER’ opgesteld. Dit rapport ligt als onderdeel van het MER mede ten grondslag aan het bestreden besluit. Bij dit aanvullend rapport zijn een geurrapport en een stuk betreffende een vergelijking van alternatieven met de referentiesituatie gevoegd. In het geurrapport zijn de milieugevolgen van het vergunde biologische luchtwassysteem beschouwd. De Commissie m.e.r. heeft naar aanleiding van deze stukken op 7 april 2010 een toetsingsadvies uitgebracht. Zij heeft geoordeeld dat het MER de essentiële informatie bevat om een vergelijking van het biologische luchtwassysteem en de alternatieven mogelijk te maken.
In het geurrapport is de geurbelasting van het biologische luchtwassysteem vergeleken met het voorkeursalternatief en drie andere alternatieven. In het geurrapport is vermeld in hoeverre de door het biologische luchtwassysteem veroorzaakte geurbelasting leidt tot een toename van het percentage geurgehinderden en welke gevolgen het heeft voor het leefklimaat. Daarbij is de achtergrondgeurbelasting betrokken. De omstandigheid dat in het MER niet expliciet de gevolgen voor het leefklimaat van alle onderzochte alternatieven zijn vermeld, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het MER onvolledig is. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het percentage geurgehinderden kan worden afgeleid uit de mate van geurreductie die de verschillende systemen met zich brengen. Dit heeft appellante niet weersproken. In het door appellante aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het MER te weinig gegevens bevatte om alternatieven deugdelijk te vergelijken en het besluit tot verlening van de gevraagde vergunning daarop te baseren.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep deels gegrond en vernietigt het besluit. De Afdeling bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit (met uitzondering van een bepaald vergunningvoorschrift) in stand blijven.