ECLI:NL:RVS:2014:2794

Betreft Inpassingsplan ‘N345 rondweg Voorst’
Datum uitspraak 23-07-2014
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden inpassingsplan, rondwegen, Voorst, N345, Commissie voor de milieueffectrapportage, alternatieven, alternatievenonderzoek, trechtering, actualisatie MER
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201400906/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als uit het MER blijkt dat de alternatieven qua milieueffecten weinig verschillen, kan het geven van meer gewicht aan een specifiek belang doorslaggevend zijn bij de keuze van het voorkeursalternatief.
  • Een advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage draagt bij aan een zorgvuldige onderbouwing van het afvallen van alternatieven.
  • Het MER mag ten grondslag liggen aan het besluit, indien latere wijzigingen in het plan op milieueffecten zijn onderzocht en dat geen gevolgen heeft voor de conclusies in het MER.

Casus

Op 11 december 2013 hebben provinciale staten van Gelderland het inpassingsplan "N345 rondweg Voorst" gewijzigd vastgesteld. Het plan maakt de realisatie van een westelijke rondweg om Voorst mogelijk. Het plangebied omvat daarnaast de gronden die benodigd zijn voor de natuurmitigatie en de EHS-compensatie.

In een eerste verkenning zijn zo breed als mogelijk de oplossingsrichtingen onderzocht. De Commissie voor de milieueffectrapportage kwam tot de conclusie dat het afvallen van onderzochte oplossingsrichtingen zorgvuldig was onderbouwd. De regionale oplossingsrichtingen zijn afgevallen op basis van de negatieve effecten, het beperkte doelbereik en de hoge investeringen. De Commissie adviseerde om de effecten van een oostelijke dan wel een westelijke variant te onderzoeken, waarna provinciale staten een MER hebben laten opstellen.

De beroepsgronden ten aanzien van m.e.r. betreffen met name de beschouwing van andere oplossingen en alternatieven. Voorts zou op basis van onjuiste uitgangspunten gekozen zijn voor een lokale oplossing in de vorm van een rondweg, en niet voor een regionale oplossing van de bestaande verkeersveiligheid- en leefbaarheidsproblematiek in Voorst en omgeving. Volgens appellanten hebben provinciale staten in strijd met gedane toezeggingen een regionale oplossing en de eventuele aanleg van een parallelweg onvoldoende onderzocht.
Provinciale staten verwijzen in hun verweer naar het MER, waarin de effecten van beide alternatieven ruimschoots zijn beschreven en waarna gemotiveerd is gekozen voor de westelijke variant. Tevens verwijzen zij naar een later uitgevoerde robuustheidsanalyse, waarin onderzocht is of het realiseren van een parallelweg gevolgen heeft voor de conclusies in het MER.

Overwegingen bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt onder meer dat provinciale staten bij de keuze voor een alternatief een afweging dient te maken van álle belangen. Hierbij hebben provinciale staten beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van de varianten van een rondweg dienen in deze afweging te worden meegenomen. Gelet op de conclusies van het MER kunnen de verschillen tussen een westelijke en oostelijke rondweg om Voorst gering worden geacht. Provinciale staten hebben in redelijkheid voor de westelijke variant kunnen kiezen, nu zij meer gewicht mochten toekennen aan de landschappelijke waarden ten oosten van Voorst en de mogelijkheden om de rondweg goed in te passen ten westen van Voorst.

Volgens de Afdeling mocht het MER dienen als grondslag voor het inpassingsplan, nu in de ‘robuustheidsanalyse’ alsnog de effecten van een parallelweg in kaart zijn gebracht en de conclusie is getrokken dat er geen gevolgen voor de conclusies in het MER zijn.

Uitspraak
De Afdeling bestuursrechtspraak verklaart de beroepen ongegrond.