ECLI:NL:RVS:2014:537

Betreft Handhaving Nbw varkenshouderij Beringe
Datum uitspraak 19-02-2014
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden handhaving, Natuurbeschermingswet, varkenshouderij
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201305070/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Er is op grond van artikel 19d lid 3 Nbw geen Nbw-vergunning nodig, als er sprake is van bestaand gebruik (A) en er geen sprake is van een project dat (kort gezegd) significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied (B).
  • Ad B: Hiervoor is de vergunde situatie (Wet milieubeheer of Hinderwet) op de Europese referentiedatum van het Natura 2000-gebied relevant. Gekeken moet vervolgens worden of er sprake is van een ongewijzigde voortzetting. Nieuwe Wm-vergunningen kunnen ertoe leiden dat er sprake is van een project (wel gewijzigde voortzetting). Dat is niet het geval als die Wm-vergunningen weliswaar zijn verleend, maar vervolgens van rechtswege zijn vervallen, omdat er geen gebruik van is gemaakt.
  • Ad A: Er kan ook sprake zijn van bestaand gebruik als er op een moment 15% minder mestvarkens worden gehouden dan op 31 maart 2010. Zo’n fluctuatie in het aantal mestvarkens is inherent aan de bedrijfsvoering van een varkenshouderij.

Casus

Door een milieuorganisatie is een verzoek om handhaving ingediend tegen een varkenshouderij te Beringe. Ze is gevestigd in de nabijheid van twee Natura 2000-gebieden. De milieuorganisatie meent dat de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) wordt overtreden. Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Daartegen heeft de milieuorganisatie bezwaar gemaakt waarna het college dit bezwaar ongegrond heeft verklaard.

In het besluit op bezwaar stelt het college dat de Nbw niet wordt overtreden. De bedrijfshandelingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de referentiedata voor de Natura 2000-gebieden. De feitelijke situatie bij de varkenshouderij past binnen de grenzen van de Wm-vergunning van 3 juli 1989. Er is volgens het college sprake van bestaand gebruik dat niet Nbw-vergunningplichtig is op grond van artikel 19d Nbw.

De milieuorganisatie stelt dat er geen sprake is van bestaand gebruik, nu de varkenshouderij., zoals die bestond op de referentiedatum van 10 juni 1994 (Vogelrichtlijngebied), niet ongewijzigd is voortgezet. De geldende Wm-vergunning is vervangen door andere Wm-vergunningen. Verder voert de milieuorganisatie aan dat uit een controle in 2012 is gebleken dat 15% minder mestvarkens aanwezig waren dan het op de referentiedatum vergunde aantal. Daarom is er volgens haar geen sprake van een ongewijzigde voortzetting van de bestaande, vergunde situatie.

Overwegingen van de bestuursrechter

Vaststaat dat de referentiedatum van 10 juni 1994 als uitgangspunt moet worden genomen. Op die datum gold voor de varkenshouderij een Wm-vergunning voor een traditionele stal met 1.056 mestvarkens. In 2001 en 2004 zijn Wm-vergunningen verleend voor 2.044 mestvarkens. Van die vergunningen is geen gebruik gemaakt. Dat betekent dat ze ondertussen van rechtswege zijn vervallen (gelet op artikel 8.18 lid 1 Wm (oud). Daarom zijn ze niet van betekenis voor het antwoord op de vraag of sprake is van een ongewijzigde voortzetting na 10 juni 1994.

Er is sprake van een uitzondering op de Nbw-vergunningplicht bij bestaand gebruik. Dat is het geval als de varkenshouderij werd voortgezet op een wijze en in de omvang die feitelijk bestond op 31 maart 2010. Dat bij de controle geen 1.056 maar 904 mestvarkens in een traditionele stal werden gehouden, betekent niet dat er sprake is van een gewijzigde voortzetting. Zo’n fluctuatie beneden het vergunde aantal mestvarkens is inherent aan de bedrijfsvoering van een varkenshouderij.

Uit de uitspraak van 31 maart 2010, zaaknr. 200903784/1/R2 volgt dat de uitzondering op de vergunningplicht in een geval als dit, mag worden toegepast op de vergunde situatie (Wm of Hinderwet) ten tijde van de referentiedatum van 10 juni 1994 (Vogelrichtlijngebieden). Als op 31 maart 2010 en nadien de vergunning van de varkenshouderij niet is gewijzigd ten opzichte van die op 10 juni 1994, dan mag de uitzondering op de vergunningplicht vanwege bestaand gebruik worden toegepast.

NB Over “bestaand gebruik” oordeelde de Afdeling anders in haar uitspraak van 3 juli 2013, zaaknr. 201113299/1/R2. Uit die uitspraak volgt dat iedere verandering na de peildatum van 31 maart 2010 ertoe leidt dat niet langer sprake is van bestaand gebruik, ook als die verandering een verlaging van de emissie tot gevolg heeft.

Uitspraak

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.