ECLI:NL:RVS:2014:93
Betreft | Bestemmingsplan buitengebied Sint-Oedenrode |
---|---|
Datum uitspraak | 22-01-2014 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Natura 2000-gebieden, mitigerende maatregelen, Sint-Oedenrode, bestemmingsplannen, buitengebied, stikstofverordening |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201205174/1/R4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- De stelling dat aan de Brabantse stikstofverordening wordt voldaan, is onvoldoende om voor een bestemmingsplan geen passende beoordeling op te hoeven stellen.
NB De Commissie m.e.r. heeft over het MER geadviseerd onder projectnummer 2571. De Commissie is van mening dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER en in het ontwerpbestemmingsplan aanwezig is. Met het bestemmingsplan kiest de gemeente voor uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen. Het plan-MER brengt de mogelijke gevolgen hiervan voldoende in beeld. Het plan-MER gaat met name in op de te verwachten effecten van de emissies van veehouderijen in het buitengebied op de Natura 2000-gebieden en een beschermd natuurmonument. Wanneer saldering van stikstofdepositie plaatsvindt, zoals voorgeschreven in de Verordening stikstof en Natura 2000 van de provincie Noord-Brabant, zal uitbreiding van veestallen geen toename van stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden en de Dommelbeemden.
Casus
Op 15 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Sint-Oedenrode het “"Buitengebied Sint-Oedenrode" vastgesteld. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Sint-Oedenrode.
Een appellant betoogt dat de raad het plan voor een bepaald perceel in strijd met artikel 19 Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) heeft vastgesteld. Het is volgens hem niet uitgesloten dat het plan significant negatieve gevolgen heeft voor een bepaald Natura 2000-gebied. Ten onrechte is geen passende beoordeling gemaakt. Verder zijn volgens hem mitigerende maatregelen, in de vorm van interne saldering, ten onrechte betrokken bij de vraag of een passende beoordeling dient te worden opgesteld.
De raad stelt dat in de nieuwe situatie vanwege de toepassing van de Verordening Stikstof en Natura 2000 van Noord-Brabant sprake zal zijn van een lagere ammoniakemissie dan in de bestaande situatie. Hierdoor zijn geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied te verwachten.
Overwegingen van de bestuursrechter
Vaststaat dat bij de voorbereiding van het plan voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf op het betreffende geen passende beoordeling is gemaakt. Dit, hoewel uit het plan-MER volgt dat toename van de ammoniakdepositie vanuit veehouderijbedrijven uit het plangebied aan de orde zou kunnen zijn en dit significant negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden tot gevolg zou kunnen hebben. Volgens het plan-MER is benutting van de planologische ruimte voor grondgebonden veehouderijen toch mogelijk vanwege de toepassing van de verordening. Deze verordening stelt emissiereducerende eisen aan nieuw te bouwen stallen en voorziet in de mogelijkheid van saldering door de provinciale depositiebank. Daarmee worden volgens het plan-MER significante gevolgen uitgesloten. De Afdeling leidt hieruit af dat in het plan-MER bij de beoordeling of sprake kan zijn van significant negatieve gevolgen de mogelijkheid van saldering is betrokken als mitigerende maatregel.
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat door de bouw van de nieuwe stal de ammoniakemissie van het bedrijf zal toenemen. Door aanpassingen aan de bestaande stallen en intern salderen wordt de toename van de ammoniakemissie evenwel gecompenseerd. Uiteindelijk is zelfs sprake van een afname van de ammoniakemissie.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 7 september 2011, zaaknr. 201003301/1/R2 en 7 mei 2008, zaaknr. 200604924/1, gaat het er bij de beoordeling of sprake kan zijn van significante gevolgen. Wanneer significante gevolgen niet zijn uitgesloten, dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Hierbij kunnen mitigerende maatregelen worden betrokken. Uit het plan-MER en de ruimtelijke onderbouwing volgt dat niet uitgesloten kan worden dat significante gevolgen zullen optreden. Nu niet uitgesloten is dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een passende beoordeling niet nodig is. Artikel 19j Nbw is niet in acht genomen.
NB Uit deze uitspraak volgt dat de stelling dat aan de stikstofverordening wordt voldaan (mitigerende maatregel) onvoldoende is om geen passende beoordeling op te hoeven stellen. Zie hierover ook ABRS 22 februari 2012, zaaknr. 201010623/1/R3, ABRS 24 oktober 2012, zaaknr. 201107891/1/R3 en ABRS 31 oktober 2012, zaaknr. 201105435/1/R3. Zie over de toepassing van de Brabantse verordening en stikstofdepositiebank als mitigerende maatregel in het kader van de Nbw-vergunningverlening ABRS 13 november 2013, zaaknrs. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2.
Uitspraak
Tegen het vaststellingsbesluit zijn meerdere beroepen ingesteld. De Afdeling verklaart een deel van de beroepen niet-ontvankelijk en een deel geheel of gedeeltelijk gegrond. De Afdeling vernietigt delen van het vaststellingsbesluit. Naar aanleiding van het beroep over de strijdigheid met artikel 19j Nbw wordt het vaststellingsbesluit vernietigd, voor zover het gaat om het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "bouwvlak" en "intensieve veehouderij" op het betreffende perceel.
NB Omdat het beroep van de betreffende appellant alleen zag op een concreet perceel, wordt naar aanleiding van zijn beroep niet het gehele vaststellingsbesluit wegens strijd met artikel 19j Nbw vernietigd.