ECLI:NL:RVS:2014:937

Betreft Omgevingsvergunning co-vergistingsinstallatie Warffum
Datum uitspraak 19-03-2014
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Warffum, biomassa, alternatievenonderzoek, co-vergistingsinstallatie
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201302389/1/R4 en 201302390/1/R4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In het MER moet in ieder geval de effecten worden onderzocht van het meest verstrekkende alternatief, ook als nog onbekend is of het financieel haalbaar is.

Casus

Casus voorzover betrekking hebbend op MER
De raad van de gemeente Eemsmond heeft op 17 maart 2011 het bestemmingsplan "Aviko/Rixona" vastgesteld en tevens een omgevingsvergunning verleend onder meer voor het bouwen van een co-vergistingsinstallatie voor biomassa.

Appellant voert onder meer aan dat het MER ten onrechte ervan uit gaat dat het opwaarderen van gas een alternatief is. Volgens appellant hangt het van de subsidietoekenning af of biogas zal worden opgewaardeerd tot groen gas, waar alternatief 2 van uitgaat. Voor de vaststelling van het plan was al bekend dat geen subsidie is verstrekt,

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat ingevolge artikel 7.7, eerste lid, aanhef en onder b, Wm in een plan-MER de alternatieven worden beschreven die redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen. In het MER voor de vergistingsinstallatie te Warffum zijn de referentiesituatie en twee alternatieven onderzocht. Volgens het MER worden alternatieven op andere locaties of installaties met een kleinere vergistingscapaciteit niet als reëel beoordeeld. Van de onderzochte alternatieven betreft alternatief 1 de levering van ruw biogas aan Rixona en alternatief 2 het opwaarderen van ruw biogas tot groen gas met aardgaskwaliteit en dit vervolgens inbrengen op het openbare gasnet. Volgens het MER is het initiatief alleen rendabel met subsidie. Tijdens het opstellen van het MER kwam volgens het MER alleen alternatief 2 in aanmerking voor subsidie. Ter zitting is vastgesteld dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan nog niet was beslist op het verzoek om subsidie. Volgens het MER is alternatief 1 echter het meest gunstig. Dit alternatief is ook het voorkeursalternatief van de aanvragers. In het MER is vermeld dat de vergunning wordt aangevraagd voor het meest uitgebreide alternatief, te weten alternatief 2, omdat tijdens het opstellen van het MER onbekend was welk alternatief zou worden gekozen. Als voor alternatief 1 wordt gekozen, kan de vergunning met een melding worden aangepast.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat alternatief 2 in beschouwing moest worden genomen, omdat dat het meest verstrekkende alternatief is.

Uitspraak
De afdeling wijst de m.e.r.-beroepsgrond af.