ECLI:NL:RVS:2015:1161
Betreft | Bestemmingsplan ‘locatie Leende’ gemeente Heeze-Leende |
---|---|
Datum uitspraak | 15-04-2015 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | passende beoordeling, Natura 2000-gebieden, stikstofdepositie, plan-m.e.r., bestemmingsplannen, intensieve veehouderij |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201406542/1/R3 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Als er al een passende beoordeling is gemaakt voor een plan of project en er geen nieuwe gegevens of inzichten zijn, hoeft voor het bestemmingsplan waarin dat plan of project herhaald wordt, geen nieuwe passende beoordeling en om die reden een plan-MER te worden gemaakt.
Casus
Op 23 april 2013 heeft het college van gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Brabant een ontheffing verleend van de Verordening ruimte Noord-Brabant voor de vestiging op een perceel in Leende van een intensieve veehouderij met een bouwblok van maximaal 2,5 ha.
Op 12 mei 2014 heeft de raad van de gemeente Heeze-Leende een bestemmingsplan vastgesteld voor die locatie, onder gebruikmaking van de ontheffing van de provincie.
Appellanten voeren aan dat ten onrechte geen passende beoordeling en plan-MER is opgesteld voor het bestemmingsplan. Zij wijzen in dat verband op de gevolgen van de toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden door het plan.
De raad is van mening dat geen passende beoordeling nodig is, omdat voor de vergunning voor de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) al onderzoek is gedaan. Daaruit bleek dat door hele of gedeeltelijke intrekking van twee andere milieuvergunningen uit 1984 voor bedrijven aan de Strijperdijk in Leende, per saldo geen toename van stikstofdepositie zal ontstaan.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling oordeelt dat op grond van artikel 19j, vijfde lid, van de Nbw 1998 de verplichting bestond om een passende beoordeling te maken. Op het moment dat de raad het plan vaststelde, was namelijk nog niet de vergunning in het kader van de Nbw1998 verleend en daarmee geen sprake van een herhaling of voortzetting van een plan of project waarvoor al een passende beoordeling is gemaakt.
De Afdeling ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat
een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren. De Afdeling overweegt daarbij dat voor de locatie op 17 september 2014 een vergunning in het kader van de Nbw 1998 is verleend, die onherroepelijk is geworden en waarin de maximale toegestane ammoniakemissie is vastgelegd. In het bestemmingsplan is de maximale toegestane ammoniakemissie conform de vergunning vastgelegd in planregels.
Voor de vergunning is een passende beoordeling gemaakt en is geconcludeerd dat geen sprake is van toename van stikstofdepositie omdat voor twee nabijgelegen bedrijven de milieuvergunning ingetrokken is. Die twee bedrijven liggen dichterbij Natura 2000-gebied dan het plangebied.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep gegrond, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven.