ECLI:NL:RVS:2015:2926

Betreft Bestemmingsplan ‘ Sluis Eefde’ gemeente Lochem
Datum uitspraak 16-09-2015
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Tussenuitspraak - bestuurlijke lus
Trefwoorden sluizen, uitbreiding, Lochem, zienswijzen, alternatieven, Commissie voor de milieueffectrapportage
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201409243/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Gebrekkige inspraak over de locatiekeuze in het voortraject heeft op zichzelf geen gevolgen, als de vervolgprocedure van het plan-MER correct is doorlopen.
  • Kosten mogen meewegen bij de keuze voor een alternatief, als een door appellanten gewenst alternatief 20% meerkosten met zich brengt.
  • De milieu-informatie in een MER is niet gebrekkig, als de Commissie m.e.r. oordeelt dat de tekortkomingen in een MER voldoende hersteld zijn in een aanvulling daarop.

Casus

Op 20 mei 2014 heeft de minister van I&M het projectplan Waterwet Waterstaatswerk, met nummer RWS2014/23578 vastgesteld. Het projectplan voorziet in capaciteitsuitbreiding van de sluis in Eefde. Op 22 september 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Lochem het bestemmingsplan ‘Sluis Eefde’ vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt de aanleg van een tweede sluiskolk, het verleggen van de primaire waterkering, sloop van een aantal woningen en kleinschalige recreatie nabij de sluis mogelijk. Voor de besluiten over het projectplan en over het bestemmingsplan is een gecombineerd plan-/project-MER opgesteld. Voor zover het een project-MER betreft, is het beperkte alternatievenonderzoek van artikel 1.11 van de Crisis- en herstelwet van toepassing. Voor zover het een plan-MER betreft dienen echter wel de redelijke alternatieven onderzocht te worden.

Inspraak
Appellanten voeren aan dat zij onvoldoende inspraak hebben gehad in het voortraject wat betreft de keuze voor de voorkeursvariant en de locatiekeuze. Zij wijzen er in dat verband op dat de Elverding-methode niet goed is gevolgd. Tegen de locatiekeuze konden zij alleen in het kader van de bestemmingsplanprocedure opkomen.

Commissie m.e.r.
Appellanten zijn van mening dat ten onrechte de hinder tijdens de aanlegfase niet is onderzocht in het MER. Het gaat dan om geluidhinder, verkeersveiligheid en luchtkwaliteit door bouwverkeer. Zij stellen dat ook de Commissie m.e.r. (hierna: de Commissie) kritiek had op het MER, vanwege de beoordeling van milieueffecten tijdens de aanlegfase en vanwege de wijze van vergelijking van de alternatieven Noord en Midden-Noord.

Locatiekeuze en alternatieven
Volgens appellanten is ten onrechte gekozen voor de variant Noord. Het alternatief Midden-Noord biedt volgens hen meer voordelen. Zo moet bijvoorbeeld de bedieningstoren niet worden vervangen, is geen nieuw gemaal nodig, zijn de milieueffecten kleiner en hoeft de roekenkolonie niet te worden verplaatst. Ten onrechte heeft het kostenaspect de doorslag gegeven. Daarnaast menen zij dat de kostenvergelijking tussen de kosten voor variant Noord en Midden-Noord gebrekkig was.

Overwegingen van de bestuursrechter
Inspraak
De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak volgens de zogenoemde Elverding-procedure geen wettelijk onderdeel is van de procedure in de Waterwet voor een projectplan, en in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening voor een bestemmingsplan. Of de Elverding-procedure juist is gevolgd, heeft daarom geen invloed op de rechtmatigheid van het besluit.

De wettelijke procedure voor het indienen van zienswijzen over het ontwerpprojectplan, ontwerpbestemmingsplan en plan-MER is juist doorlopen. Ook eventuele gebreken tijdens de terinzagelegging van het vastgestelde besluit hebben geen invloed op de rechtmatigheid van het besluit omdat dat gebeurd zou zijn na de datum van de vaststelling.

Commissie m.e.r.
De Afdeling constateert dat de Commissie m.e.r. op 2 september 2013 een voorlopig toetsingsadvies heeft uitgebracht. De Commissie concludeerde daarin dat in het MER de maximale milieugevolgen van het project en de milieueffecten tijdens de aanlegfase niet in beeld waren gebracht. Tevens was naar het oordeel van de Commissie de afweging over de locaties Noord en Midden-Noord niet transparant en deels gebaseerd op onjuiste argumenten. Naar aanleiding van het advies van de Commissie is een aanvulling op het MER gemaakt. Op 19 november 2013 heeft de Commissie geadviseerd dat de tekortkomingen in de aanvulling voldoende zijn hersteld. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat daarom geen aanleiding om het standpunt van appellanten te volgen.

Locatiekeuze en alternatieven
In het aanvullende milieueffectrapport staat dat de locatie Noord en Midden-Noord op 13 van de 20 beoordelingscriteria vergelijkbare effecten hebben. Voor zes van de overige criteria geldt dat de effecten van de variant Noord beperkt gunstiger zijn. Het zevende criterium, de kosten, laat zien dat de variant Midden-Noord 13 miljoen meerkosten heeft dan de variant Noord. De Afdeling overweegt dat bij de keuze voor een alternatief de kosten mee mogen wegen. In dit geval is het redelijk dat de minister heeft gekozen voor de Noord-variant, omdat de varianten Noord en Noord-Midden weinig verschillen qua effecten terwijl de variant Midden-Noord ca. 20% duurder is.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond, maar draagt de gemeenteraad op het besluit te herstellen vanwege een andere beroepsgrond.