ECLI:NL:RVS:2016:1208

Betreft Bestemmingsplan Agriport A7
Datum uitspraak 04-05-2016
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden glastuinbouw, luchtkwaliteit, cumulatieve effecten, m.e.r.-plicht, Hollands Kroon
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201504193/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als voor een plan een project-m.e.r. is uitgevoerd en het plan niet meer activiteiten mogelijk maakt dan in de project-m.e.r. zijn onderzocht, is de m.e.r.-plicht verwerkt.

  • De aanleg van datacenters kan worden gevat categorie D11.3 (uitbreiding industrieterrein) van het Besluit m.e.r.

  • Als na uitvoering van een m.e.r. een daarin onderzochte activiteit wordt vervangen door een activiteit met minder milieueffecten, dan hoeft geen nieuwe m.e.r. te worden uitgevoerd.

  • Een aanvullend onderzoek vanwege gewijzigde regelgeving is niet nodig, als aannemelijk is dat aan de nieuwe normen wordt voldaan.

Casus

Op 26 maart 2015 heeft de raad van de gemeente Hollands Kroon het bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7, grootschalige glastuinbouw, 1e partiële herziening vastgesteld. Het plan voorziet in een datacenter op gronden die deel uitmaken van het concentratiegebied voor grootschalige glastuinbouw Agriport, een cluster van zogenaamde agribusiness en logistiek, langs de Rijksweg A7.

M.e.r.-plicht
Appellanten voeren over milieueffectrapportage (m.e.r.) aan dat ten onrechte geen m.e.r. is uitgevoerd. Omdat een datacenter iets anders is dan glastuinbouw kan volgens hen niet worden verwezen naar het daarvoor uitgevoerde milieueffectrapport (MER).

Volgens de raad is voor het voorheen geldende bestemmingsplan een m.e.r. gedaan en overschrijdt het voorliggende plan de drempelwaarde niet, zodat kon worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Luchtkwaliteit
Appellanten voeren ook aan dat het plan had moeten worden getoetst aan de gewijzigde luchtkwaliteitsregelgeving.

Overwegingen van de bestuursrechter

M.e.r.-plicht
De Afdeling overweegt dat het voorheen geldende bestemmingsplan uit 2010 gedeeltelijk bij recht en gedeeltelijk met een wijzigingsbevoegdheid voorzag in glastuinbouw, en daarom moet worden aangemerkt als een gemengd bestemmingsplan als bedoeld in overwegingen 2.4.2.1 en 2.4.2.3 van de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2008 (in zaak nr. 200608226/1). Het bestemmingsplan uit 2010 vormde daarmee een besluit als bedoeld in kolom 4 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan uit 2010 is dus geen plan-m.e.r. maar een project-m.e.r. doorlopen. Nu al een project-m.e.r. is uitgevoerd, en het plan niet in extra glastuinbouw voorziet, is de m.e.r.-plicht voor de functie glastuinbouw uitgewerkt.

Het voorliggende plan voorziet naast glastuinbouw in een datacenter van 70 ha. Omdat het Besluit m.e.r. geen hierop toegespitste categorie kent, acht de Afdeling niet onjuist dat de raad heeft aangesloten bij categorie D11.3 (uitbreiding industrieterrein). Voor zover appellanten betogen dat ook een transformatorstation had moet worden betrokken bij de beoordeling of de drempelwaarde wordt overschreden, overweegt de Afdeling dat het transformatorstation geen deel uitmaakt van categorie D11.3. Het transformatorstation maakt deel uit van het inpassingsplan "Netuitbreiding Kop van Noord-Holland" dat is getoetst aan de categorie D24.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding).

Het plan overschrijdt de drempelwaarde niet, zodat de raad kon volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn, behoudens straling, de door appellanten gevreesde milieugevolgen betrokken. Omdat de milieueffecten van een datacenter kleiner zijn dan de milieueffecten van de reeds eerder aanvaardbaar geachte functie glastuinbouw, wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zodat geen m.e.r. hoeft te worden uitgevoerd. Appellanten hebben niet onderbouwd op welke wijze een datacenter of de daarvoor benodigde technische voorzieningen tot (schadelijke) straling kunnen leiden.

Over het betoog dat de cumulatie van de milieueffecten van een datacenter met de milieueffecten van andere functies binnen Agriport had moeten worden onderzocht, overweegt de Afdeling dat als de milieugevolgen van een datacenter kleiner zijn dan de eerder onderzochte milieugevolgen, de cumulatieve effecten ook kleiner zullen zijn dan eerder onderzocht. Nu de raad de milieueffecten van glastuinbouw op grond van het MER van 12 juni 2008 aanvaardbaar heeft kunnen achten, heeft de raad ook de milieueffecten van een datacenter aanvaardbaar kunnen achten.

Luchtkwaliteit
Voor zover appellanten betogen dat het plan had moeten worden getoetst aan de gewijzigde luchtkwaliteitsregelgeving overweegt de Afdeling dat de te onderzoeken typen luchtvervuiling zijn uitgebreid met zwevende deeltjes (PM2,5), maar dat er geen aanwijzingen zijn dat niet aan de normen kan worden voldaan. Bij glastuinbouw zijn doorgaans ondersteunende voorzieningen aanwezig die een negatieve invloed op de luchtkwaliteit kunnen hebben, terwijl noodstroomaggregaten van datacentra alleen onder bijzondere omstandigheden worden ingeschakeld. Daarom heeft de raad volgens de Afdeling in redelijkheid kunnen afzien van nader onderzoek naar de luchtkwaliteit. Voor het overige hebben appellanten de motivering omtrent de milieuaspecten in de plantoelichting en de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet of onvoldoende inhoudelijk bestreden.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.