ECLI:NL:RVS:2016:1665

Betreft Omgevingsvergunning varkenshouderij Dorst
Datum uitspraak 15-06-2016
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden Oosterhout, intensieve veehouderij, varkenshouderij, ammoniak, referentiesituatie, passende beoordeling, Natuurbeschermingswet, geluid, geur, omgevingsvergunning
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201504212/1/A1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Voor het bepalen van de ammoniakemissie in de referentiesituatie bij een project moet worden uitgegaan van de vergunde situatie.

  • Als de ammoniakemissie ten opzichte van de referentiesituatie afneemt, hoeft vanwege de ammoniakemissie geen Passende beoordeling gemaakt te worden.

  • Op een project-m.e.r. bij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, is de beperkte procedure van toepassing als niet ook een Passende beoordeling voor de activiteit is vereist

NB: Voor het bepalen van de ammoniakemissie in de referentiesituatie bij een plan moet worden uitgegaan van de feitelijke, huidige situatie op het moment van vaststelling van het plan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 juni 2016, 201501041/1/R4, ECLI:NL:RVS:2016:1515.

Casus

Op 3 juni 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (hierna: het college) een omgevingsvergunning verleend voor een varkenshouderij met 1.100 kraamzeugen, 3.568 guste en dragende zeugen en twee dekberen. De vergunning ziet op het bouwen van bouwwerken, het veranderen van een inrichting en het na die verandering in werking hebben van de hele inrichting. Ook ziet de vergunning op het verrichten van handelingen waarvoor een vergunning volgens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) nodig is. Appellanten vrezen onaanvaardbare gevolgen voor natuur en milieu, onder meer vanwege ammoniak, geur en geluid.

De rechtbank heeft de vergunning vernietigd onder meer vanwege strijd met de Wet ammoniak en veehouderij en omdat niet getoetst zou zijn aan de Verordening ruimte 2014 (hierna: de Verordening) van de Provincie Noord-Brabant. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de beoordeling van het college in het kader van de Nbw en de hierover door gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bedenkingen onvoldoende is.

Volgens de rechtbank is de ammoniakemissie in de referentiesituatie lager dan waar het college vanuit is gegaan. De rechtbank wijst in dat verband op het besluit van het college van 16 september 2010, waarin de vergunning grotendeels ingetrokkenen zou zijn omdat volgens het college niet voldaan werd aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en daarmee niet de best beschikbare technieken werden toegepast.

Het college, vergunninghouder en een appellant zijn in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank.
De Afdeling constateert dat de Verordening ruimte 2014 alleen onder voorwaarden uitbreiding van bebouwing voor veehouderijen toestaat. Onder bestaande bebouwing wordt mede verstaan de bebouwingsoppervlakte van bebouwing waarvoor vóór 21 september 2013 een volledige en ontvankelijke aanvraag is ingediend en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Voor deze aanvraag is dat het geval. De Verordening staat naar het oordeel van de Afdeling daarom niet in de weg aan vergunningverlening.

Referentiesituatie Nbw
Het college en vergunninghouder voeren aan dat de referentiesituatie correct was, omdat het besluit van 16 september 2010 op 12 juli 2011 weer volledig is ingetrokken. De milieuvergunning van 18 oktober 1994 voor het houden van 45 dekberen, 294 kraamzeugen, 1.064 guste en dragende zeugen en 4.480 gespeende biggen was daarom weer helemaal van kracht vanaf 12 juli 2011.

Appellant meent juist dat de ammoniakemissie in de referentiesituatie nog lager is dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, omdat volgens de Nbw uitgegaan moet worden van de situatie in de periode van 16 september 2010 tot 12 juli 2011. Toen bestond een vergunning voor het houden van slechts 45 dekberen. Als van die referentiesituatie wordt uitgegaan, is volgens hem sprake van een toename van ammoniakemissie en strijd met de Nbw.

Milieueffectrapport
Appellant betoogt dat het milieueffectrapport ten onrechte is voorbereid met een beperkte procedure.
Als een Passende beoordeling op grond van de Nbw gemaakt moet worden, is de uitgebreide procedure van toepassing, meent hij.
Ook meent hij dat het milieueffectrapport niet representatief is, omdat de bedrijfsvoering waarvoor vergunning is gevraagd niet voldoet aan de eisen op het gebied van dierenwelzijn.

Overwegingen van de bestuursrechter
Referentiesituatie Nbw
De Afdeling constateert verder dat de vergunning van 18 oktober 1994 in de periode 16 september 2010 tot 12 juli 2011 ingetrokken was. Op 12 juli 2011 is het besluit van 16 september 2010 weer ingetrokken. In het besluit van 12 juli 2011 staat uitdrukkelijk vermeld dat dit betekent dat de milieuvergunning van 18 oktober 1994 weer volledig herleeft. In het besluit van 12 juli 2011 staat een voorstel van het college om in afwachting van de nieuwe vergunning minder dieren te houden. De Afdeling oordeelt dat door dat voorstel de vergunning van 18 oktober 1994 niet is gewijzigd of ingetrokken. De rechtbank is ten onrechte van het verminderde aantal dieren uitgegaan. Ook oordeelt de Afdeling dat het besluit van 12 juli 2011 zo opgevat moet worden dat deze met terugwerkende kracht het besluit van 16 september 2010 intrekt. Om die reden gaat de Afdeling ervan uit dat de vergunning van 18 oktober 1994 tot op heden volledig van kracht is geweest. In het kader van de Nbw is de ammoniakemissie van het in 1994 vergunde veebestand de referentiesituatie.

Milieueffectrapport
Partijen zijn het erover eens dat de ammoniakemissie volgens de vergunning van 3 juni 2014 afneemt ten opzichte van de vergunning van 18 oktober 1994. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9656, is het op grond van artikel 19f van de Nbw dan niet nodig om een Passende beoordeling te maken. Voor het milieueffectrapport is dan niet de uitgebreide procedure van toepassing.

De Afdeling constateert dat het milieueffectrapport uitgaat van de aangevraagde bedrijfsvoering. Deze is vergund bij het besluit van 3 juni 2014. Het milieueffectrapport is daarom representatief. Dierenwelzijn is naar het oordeel van de Afdeling geen aspect waarmee in de vergunning rekening gehouden moet worden.

Beslissing
De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en voorziet zelf in een voorschrift aan de vergunning naar aanleiding van een andere beroepsgrond.