ECLI:NL:RVS:2016:3152

Betreft Ontgronding De Maashorst, Landerd
Datum uitspraak 15-11-2016
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Mondelinge uitspraak
Trefwoorden ontgrondingen, Landerd, winning, delfstoffenwinning
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201603381/1/R4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het doel van de ontgronding is niet van belang voor het beantwoorden van de vraag of een m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat.

Casus

Op 15 november heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een mondelinge uitspraak gedaan op een beroep tegen het vergunnen van de ontgronding van voormalige landbouwpercelen voor het herstel van natuurwaarden in het natuurgebied De Maashorst. Appellant is van mening dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld voor deze ontgronding.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt dat in categorie C16.1 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage onder meer de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem is aangewezen als het een oppervlakte van 25 hectare of meer betreft. Kolom 4 vermeldt als m.e.r.-plichtig besluit een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.

In het bestreden besluit is een ontgronding van 53,4 ha vergund. Binnen deze oppervlakte zal het maaiveld maximaal 40 cm worden afgegraven. Hierbij komt ongeveer 100.000 m³ grond vrij die zal worden afgevoerd. Vast staat dat er geen milieueffectrapport is gemaakt hoewel de drempelwaarde van onderdeel C, categorie 16.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is overschreden.

GS geven aan dat geen milieueffectrapport nodig was omdat de ontgronding natuurontwikkeling tot doel heeft. De Afdeling overweegt dat noch uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat voor het antwoord op de vraag of een milieueffectrapport moet worden gemaakt het doel van de activiteit van belang is. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de strekking van het Besluit m.e.r., namelijk het in kaart brengen van eventuele aanzienlijke milieugevolgen van een activiteit, zich niet verdraagt met het door het college bepleite standpunt dat het doel van de activiteit van doorslaggevend belang zou zijn. De Afdeling concludeert dat voorafgaand aan de aanvraag een milieueffectrapport had moeten worden gemaakt.

Beslissing
De Afdeling verklaart het beroep gegrond.