ECLI:NL:RVS:2016:57
Betreft | Bestemmingsplan buitengebied Hardenberg |
---|---|
Datum uitspraak | 13-01-2016 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Tussenuitspraak - bestuurlijke lus |
Trefwoorden | hydrologie, intensieve veehouderij, ammoniak, Hardenberg, bestemmingsplannen, buitengebied, Natura 2000-gebieden |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201408528/1/R1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Vanwege de grote ruimtelijke impact van een bestemmingsplan kan een appellant belanghebbende zijn in een beroepsprocedure tegen dat plan, ook al staat in het milieueffectrapport dat de percelen van appellant zich buiten de milieuzone bevinden van bedrijven in het plangebied.
-
Als sprake is van een wisselwerking tussen activiteiten waarvoor een watervergunning en activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, moet deze in het milieueffectrapport voor de omgevingsvergunning in beeld worden gebracht.
Casus
Op 2 september 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg het bestemmingsplan Buitengebied Avereest, [locatie 1], Dedemsvaart vastgesteld. Op dezelfde dag heeft het college van de gemeente Hardenberg een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een vleeskuikenbedrijf op dezelfde locatie 1.
Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voorzien in het uitbreiden van een bestaand vleeskuikenbedrijf, zodat het aantal stallen van het bedrijf toeneemt van acht naar veertien. Daardoor zal de bebouwde oppervlakte van het bedrijf ongeveer 4 hectare omvatten en zullen 558.000 vleeskuikens kunnen worden gehouden.
Op 2 september 2014 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel een vergunning als bedoeld in de Waterwet verleend voor het onttrekken en infiltreren van grondwater ten behoeve van een energieopslagsysteem van het bedrijf. Dat besluit was voorafgegaan door een besluit van 27 november 2012 van hetzelfde college. Het besluit van 27 november 2012 was vernietigd door de Afdeling bij uitspraak van 11 juni 2014, nr. 201309707/1/A4, omdat de waterwetvergunning in strijd met Richtlijn 2008/1/EG (hierna: de IPPC-richtlijn) niet gecoördineerd was met de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Belanghebbende
Door de raad is aangevoerd dat appellant geen belanghebbende is bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de grote afstand van het bedrijf van appellant tot het plangebied.
Hydrologie
Appellant voert aan dat in het milieueffectrapport onvoldoende is ingegaan op de onderlinge effecten tussen de activiteiten die vergunningplichtig zijn volgens de Waterwet en de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Hij wijst daarbij op het onttrekken van water voor dieren en het uitrijden van mest. Ook wijst hij er op dat het vernietigde besluit van gedeputeerde staten ten onrechte bij het milieueffectrapport als bijlage is gevoegd. Daaruit blijkt volgens hem ook dat de besluiten niet voldoende zijn afgestemd.
Natura 2000
Appellant en anderen voeren aan dat het college van gedeputeerde staten een verklaring van geen bedenkingen had moeten afgeven vanwege mogelijke schade aan Natura 2000-gebieden door het in werking hebben van de vleeskuikenhouderij. De eerder verleende verklaring van geen bedenkingen in het kader van een eerder aanvraag om omgevingsvergunning, is volgens hen onvoldoende.
Volgens appellanten kan natuurschade optreden vanwege emissie van ammoniak vanaf mestplaten buiten de bedrijfsgebouwen. Dit is nu niet beoordeeld.
Overwegingen van de bestuursrechter
Belanghebbende
De Afdeling overweegt, alhoewel uit het milieueffectrapport en de plantoelichting blijkt dat het bedrijf van appellant buiten de milieuzone van het vleeskuikenbedrijf is gelegen, dat de kring van belanghebbenden ruim is vanwege de grote ruimtelijke impact van het plan. Die impact is groot door de omvang van het vleeskuikenbedrijf, het grote aantal dieren en de te verwachten vervoersbewegingen. De Afdeling merkt appellant daarom aan als belanghebbende.
Hydrologie
De Afdeling overweegt verder dat het milieueffectrapport inderdaad niet is gewijzigd sinds de uitspraak van 11 juni 2014. Daar volgt niet direct uit dat in het milieueffectrapport onvoldoende aandacht zou zijn geschonken aan de wisselwerking tussen de activiteiten van de Waterwetvergunning en die van de omgevingsvergunning. In een van de bijlagen van het milieueffectrapport zijn de hydrologische, hydrothermische en grondmechanische effecten van het energieopslagsysteem onderzocht en de effecten voor de grondwaterkwaliteit. Daarnaast is in het MER aandacht aan de wisselwerking tussen de activiteiten geschonken.
De Afdeling merkt op dat de vergunningen niet voorzien in het onttrekken van grondwater voor het drenken van vee of in het uitrijden van mest in de directe omgeving, en dat dergelijke activiteiten niet per definitie horen bij de bedrijfsvoering van een vleeskuikenhouderij. Die activiteiten hoeven daarom niet onderzocht te worden.
Natura 2000
De Afdeling constateert dat ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning nodig is voor projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Omdat het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel bevoegd gezag is voor die vergunning, had deze een verklaring van geen bedenkingen af moeten geven aan het college van burgemeester en wethouders in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning. Het maakt daarbij niet uit dat al eerder een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven voor een eerdere aanvraag, ook al is deze als bijlage bij de omgevingsvergunning van 2 september 2014 gevoegd. Uit het milieueffectrapport blijkt dat de jaarlijkse ammoniakemissie ondanks de uitbreiding afneemt van 6.075 kg naar 3.955,50 kg. Ook deze omstandigheid doet niet af aan de vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Mogelijk is geen sprake meer van een vergunningplicht vanwege de in werking getreden Programmatische aanpak stikstof.
De Afdeling overweegt verder dat de vergunning en het bestemmingsplan het opslaan van mest in de openlucht niet toestaan, zodat op die manier geen extra emissie ontstaat.
Uitspraak
De Afdeling draagt het college op om na te gaan of ook onder de nieuwe regelgeving een vergunning/verklaring van geen bedenkingen vereist is en zo nodig de omgevingsvergunning te wijzigen of aan te vullen.