ECLI:NL:RVS:2017:266

Betreft Bestemmingsplan Buitengebied Zuid Breda
Datum uitspraak 01-02-2017
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Breda, stikstofdepositie, Natura 2000-gebieden, veehouderij, saldering, doorwerking, geur, alternatievenonderzoek
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201501072/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een alternatief dat grote financiële gevolgen heeft omdat bestaande bedrijven verplaatst of beperkt worden, is geen redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatief.

  • In het besluit moet worden toegelicht hoe het advies van de Commissie m.e.r. is meegewogen.

  • Op het moment van planvaststelling moet zekerheid bestaan dat een plan geen nadelige effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Het is niet toegestaan om deze beoordeling door middel van een planregel door te schuiven naar de vergunningverlening.

Casus

Op 18 december 2014 heeft de raad van de gemeente Breda het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 (hierna: het plan) vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling van het zuidelijk deel van het buitengebied van Breda.

Appellanten voeren onder verwijzing naar het advies van de Commissie m.e.r. aan dat het plan-MER ondeugdelijk is en ten onrechte aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd. De Afdeling overweegt dat het niet verplicht is om het advies over te nemen, maar wel om in het besluit toe te lichten wat er met het advies gedaan is.

Alternatieven
Appellanten menen dat in het plan-MER onvoldoende alternatieven zijn onderzocht. Zo had het meest milieuvriendelijke alternatief moeten worden onderzocht. Daarmee bedoelen zij een alternatief waarbij bestaande agrarische bedrijven worden verplaatst of beperkt in hun bestaande legale bedrijfsvoering.

Geurhinder
Appellanten voeren aan dat de cumulatieve geurhinder niet inzichtelijk is gemaakt. Zij wijzen erop dat de Commissie m.e.r. stelt dat de cumulatieve geurhinder rond drie bestaande intensieve veehouderijen niet is onderzocht, noch hoe de situatie zal zijn als deze bedrijven uitbreiden tot de maximale voorgrondbelasting.

Stikstofdepositie
Appellanten menen dat het begrip ‘stikstofneutraal’ in de planregels ten onrechte alleen is beperkt tot het realiseren van een uitbreiding van de inrichting. Volgens hen zou ook het in werking hebben van een inrichting daaronder moeten worden begrepen. Ook menen zij dat het onduidelijk is wat onder externe saldering moet worden verstaan.

Overwegingen van de bestuursrechter

Alternatieven
De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 18 december 2011, ECLI:NL:RVS:2012:BV3215 (red.: 8 februari 2012), dat het van de omstandigheden afhangt welke onderzochte alternatieven relevant zijn. De Afdeling constateert dat het plan conserverend van aard is en ligt nabij reeds overbelaste Natura 2000-gebieden. In het plan-MER zijn twee alternatieven onderzocht. De Afdeling vindt het redelijk dat de raad niet een alternatief heeft onderzocht waarbij bestaande bedrijven verplaatst of beperkt worden, gezien de grote financiële gevolgen. Appellanten hebben niet concreet gemaakt welke alternatieven nog meer onderzocht hadden moeten worden. Volgens de Afdeling is er niets waaruit blijkt dat redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven ontbreken.

Geurhinder
De Afdeling overweegt dat de Commissie m.e.r. constateert dat de cumulatieve geurhinder een aandachtspunt is ingeval van concrete uitbreidingen. In de plantoelichting is ingegaan op deze opmerkingen in het advies. Appellanten hebben laten weten tijdens de zitting dat zij daar geen reactie op hebben.

Stikstofdepositie
De Afdeling constateert dat het plan voorziet in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden waarin als voorwaarde is gesteld dat stikstofneutraal wordt gebouwd, gebruikt dan wel gewerkt. In beginsel zijn er mogelijkheden voor uitbreiding van bebouwing voor veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, paardenhouderijen en maneges. Ook is het mogelijk een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf te vestigen. Toename van stikstofdepositie leidt mogelijk tot belangrijke nadelige gevolgen voor habitats in de Natura 2000-gebieden. De Afdeling onderzoekt of de planregels de zekerheid geven dat dat niet zal gebeuren. In de betreffende bepalingen is niet consequent zowel bouwen als gebruik gekoppeld aan stikstofneutraal, en in sommige andere regels wordt over ‘werken’ gesproken. De raad heeft tijdens de zitting uitgelegd dat het telkens om zowel stikstofneutraal bouwen als stikstofneutraal gebruiken gaat. De Afdeling voorziet tijdens de zitting zelf op dit punt. Vervolgens constateert de Afdeling dat pas bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor bouwen of bij de beoordeling van een wijzigingsplan beoordeeld wordt of de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebied aangetast worden. Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 moet echter op het moment van planvaststelling zeker zijn dat geen aantasting plaatsvindt. Ook is het begrip externe saldering niet gedefinieerd. Naar het oordeel van de Afdeling is aantasting van Natura 2000-gebieden niet uitgesloten.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ten aanzien van geurhinder ongegrond en de overige m.e.r.-beroepsgronden gegrond.