ECLI:NL:RVS:2018:224

Betreft Bestemmingsplan N280 - West Roermond
Datum uitspraak 24-01-2018
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, wegen, Roermond, drempelwaarde, samenhang, N280
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201706384/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Factoren die meespelen om te bepalen of sprake is van één activiteit waarvoor één m.e.r.-beoordeling moet worden gedaan, zijn of werkzaamheden hetzelfde doel dienen, in elkaars nabijheid liggen en of er gelijkenissen of wisselwerkingen zijn.

  • Als naar aanleiding van inspraakreacties alsnog een m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt opgesteld, moeten de insprekers in de gelegenheid worden gesteld om op dit besluit en de onderbouwing ervan te reageren.

Casus

Op 15 juni 2017 heeft de raad van de gemeente Roermond het bestemmingsplan N280-West, deelproject wegvak Roermond vastgesteld. Het plan voorziet in de herstructurering van een gedeelte van de N280 in Roermond. Het doorgaande verkeer wordt er van het bestemmingsverkeer gescheiden, zodat het beter afgewikkeld wordt.

 

M.e.r.-(beoordelings)plicht  
Appellanten voeren aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld. Zij wijzen in dit verband op categorie C1.3 en D1.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Volgens hen had in ieder geval een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moeten worden, omdat de lengte van de weg samen met het weggedeelte van de N280 dat de provincie bij Leudal reconstrueert, boven de drempelwaarde komt. Het plan-milieueffectrapport dat is opgesteld voor het moederplan ‘Ontwikkeling Weert-Roermond, studie N280-West’, is naar hun mening achterhaald en had niet meer mogen worden gebruikt. Daarnaast is het ten onrechte niet ter inzage gelegd.

 

Inhoud m.e.r.-beoordeling 
Appellanten voeren verder aan dat het verslag van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dat voor het besluit van 15 juni 2017 is opgesteld, ten onrechte niet ter inzage is gelegd. Ook is de vormvrije m.e.r.-beoordeling te summier geweest en betwijfelen appellanten of alle uitgangspunten van het onderzoek juist zijn.

 

Overwegingen van de bestuursrechter

 

M.e.r.-(beoordelings)plicht 
De Afdeling oordeelt dat geen sprake is van een autosnelweg en dat categorie C1.3 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. daarom niet van toepassing is. Wel is sprake van een autoweg als bedoeld in de definitie van onderdeel A onder 1, sub a, van dezelfde bijlage. Categorie D1.2 is daarom evenmin aan de orde, maar wel categorie D1.1. Het weggedeelte dat gereconstrueerd wordt, heeft een lengte van 3,9 kilometer en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 5 kilometer van categorie D1.1. De Afdeling volgt de stellingen van de raad en provincie dat de reconstructies ook in de tijd los van elkaar worden gerealiseerd en verschillen in aanleiding, urgentie, en ruimtelijke overwegingen. Ze oordeelt dat geen sprake is van één activiteit met de reconstructie van de N280 bij Leudal. Ze verwijst in dit verband naar de uitspraken van het Europese Hof van Justitie van 21 maart 2013, in zaak C-244/12 en van 21 december 2016, in zaak C-444/15. Factoren die meespelen om te bepalen of sprake is van één activiteit zijn of de werkzaamheden hetzelfde doel dienen, en of er geografische nabijheid, gelijkenissen en wisselwerkingen zijn. In dit geval heeft de reconstructie in Roermond zowel een functie voor het plaatselijke verkeer als voor het doorgaande verkeer, terwijl de reconstructie in Leudal juist niet of nauwelijks een functie heeft voor het plaatselijke verkeer en is bedoeld om de kern van Baexem te ontlasten.

De raad was verplicht om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Naar aanleiding van zienswijzen heeft de raad opdracht gegeven om die op te stellen. Dit heeft geresulteerd in een rapport van 1 mei 2017 dat niet ter inzage heeft gelegen. De indieners van de zienswijzen zijn niet in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren. Het besluit is naar het oordeel van de Afdeling in strijd met het beginsel van een goede voorbereiding van besluiten (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) tot stand gekomen. Omdat het rapport in de beroepsprocedure is overlegd, appellant hierop heeft kunnen reageren en geen andere belanghebbenden zijn benadeeld, passeert de Afdeling het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

 

Inhoud m.e.r.-beoordeling 
De Afdeling overweegt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling gericht is op het beantwoorden van de vraag of een milieueffectrapport zou moeten worden opgesteld ook al worden de drempelwaarden niet overschreden. Naar aard en inhoud omvat dat onderzoek minder dan het eventuele vervolgonderzoek voor een milieueffectrapport. De Afdeling vindt het rapport voldoende. Appellanten maken naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat de raad uitgegaan is van onjuiste verkeersprognoses. De raad heeft terecht de vormvrije m.e.r.-beoordeling aan het besluit ten grondslag gelegd en niet het milieueffectrapport dat aan het moederplan ten grondslag heeft gelegen.

 

Uitspraak 
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.