ECLI:NL:RVS:2018:3623

Betreft Bestemmingsplan Eemshaven Zuidoost
Datum uitspraak 07-11-2018
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - enkelvoudig
Trefwoorden windturbines, alternatieven, Crisis- en herstelwet (Chw), omgevingsvergunning, windturbineparken, Eemsmond, terinzagelegging
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201707660/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In een project-milieueffectrapport hoeven geen alternatieven onderzocht te worden als dat in de Crisis- en herstelwet is bepaald.

  • In een plan-milieueffectrapport hoeven geen locatiealternatieven afgewogen te worden als de locatie in eerdere plannen, met een plan-milieueffectrapport, is gekozen.

  • Het advies van de Commissie m.e.r. hoeft nog niet beschikbaar te zijn op het moment dat een ontwerpplan of -besluit ter inzage wordt gelegd.

NB: deze uitspraak ziet op artikel 1.11 van de Crisis- en herstelwet (oud). Dat artikel is ten aanzien van het alternatievenonderzoek gewijzigd op 16 mei 2017.

Casus

Op 20 juli 2017 heeft de raad van de gemeente Eemsmond het bestemmingsplan Eemshaven Zuidoost vastgesteld. Op 25 september 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor vijf windturbines in het gebied Eemshaven Zuidoost.
Het bestemmingsplan voorziet in een bedrijventerrein van ongeveer 165 ha en zes windturbines met een tiphoogte van maximaal 200 meter. Er kunnen zich bedrijven vestigen gericht op computerservice en informatietechnologie. Het sluit aan bij een al gerealiseerde fase van het bedrijventerrein.
Voor het plan is gebruikgemaakt van een voorlopige bestemming voor een windturbinelocatie als bedoeld in artikel 7o van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, voor de duur van 30 jaar. Voor het plan en de omgevingsvergunning is een gecombineerd plan/project-milieueffectrapport opgesteld.
 
Appellanten stellen dat het niet mogelijk was om tijdig zienswijzen over het milieueffectrapport in te dienen, omdat de Commissie m.e.r. pas na afloop van de zienswijzentermijn heeft geadviseerd.
 
Anderen voeren aan dat in het milieueffectrapport ten onrechte geen locatiealternatieven zijn onderzocht. Ook menen zij dat het plan in strijd is met de regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor de bescherming van het Waddengebied. Zij vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat, onder meer door geluidhinder, mogelijke industriële ongevallen, aantasting van flora en fauna en verkeer.
Ook hebben zij bezwaren tegen de gekozen locatie en de hoogte van de windturbines.
 
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling leidt uit de Wet milieubeheer af dat het niet verplicht is dat een advies van de Commissie m.e.r. al beschikbaar is op het moment dat het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd.
 
In het milieueffectrapport staat dat geen locatiealternatieven zijn onderzocht. Op het project- milieueffectrapport is artikel 1.11 van de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dat stelt dat geen alternatievenonderzoek nodig is voor in die wet aangewezen projecten. Over het alternatievenonderzoek in het plan-milieueffectrapport overweegt de Afdeling dat het gebied sinds 2000 in beeld is voor een windpark. In de Provinciale omgevingsplannen uit 2000, 2006 en 2009 en de Omgevingsverordening van de provincie Groningen uit 2009 is het aangewezen als zoekgebied voor een windturbinepark. In de Structuurvisie Energie op Land 2014, de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 en de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl 2017 is dit bevestigd. Voor de twee laatstgenoemde is een plan-milieueffectrapport gemaakt. De Afdeling vindt het daarom redelijk dat in het plan-milieueffectrapport voor de locatie niet opnieuw locatiealternatieven zijn onderzocht. Daarbij weegt mee dat het plan voorziet in de tweede fase van een reeds gerealiseerd bedrijventerrein. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat door de specifieke aard van de bedrijfsactiviteiten alleen deze locatie geschikt is.
 
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.