ECLI:NL:RVS:2019:1079
Betreft | Voorlopige voorziening MACE |
---|---|
Datum uitspraak | 05-04-2019 |
Rechtsprekende instantie | Voorzieningenrechter |
Proceduresoort | Voorlopige voorziening |
Trefwoorden | Oss, maximale mogelijkheden, biomassavergistingsinstallaties |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201810045/2/R2 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Als een m.e.r.-beoordelingsprocedure nog niet afgerond is en er om die reden nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend, dan wordt de aanvrager niet onevenredig in zijn belang geraakt als een bestemmingsplan dat in die activiteit voorziet, wel of niet in werking treedt.
Casus
Op 23 oktober 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de raad van de gemeente Oss een aanwijzing op grond van artikel 3.8, zesde lid van de Wet ruimtelijk ordening gegeven. De aanwijzing houdt in dat de artikelen 3 en 4 van de planregels en de milieuzoneringslijst van het bestemmingsplan Partiële Herziening 3 Bedrijventerreinen Elzenburg-De Geer-Oss 2011 moeten komen te vervallen. Het bestemmingsplan heeft als doel dat het niet mogelijk is om mestbewerkingsbedrijven toe te staan op het bedrijventerrein. Het college vindt dat juist wenselijk en heeft beleid om mestbewerkingsbedrijven op daartoe geschikte bedrijventerreinen mogelijk te maken of te houden. Het college vindt het bestemmingsplan in strijd met zijn beleid.
De raad en enkele anderen hebben een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Zij willen dat het besluit van het college geschorst wordt omdat zij bang zijn voor onomkeerbare gevolgen. Er zal namelijk een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw en het gebruik van een mestbewerkingsbedrijf op het terrein worden ingediend, die vervolgens verleend moet worden als gevolg van de aanwijzing.
Overwegingen van de bestuursrechter
Op de zitting blijkt dat op 30 november 2018 een aanmeldnotitie voor een m.e.r.-beoordeling is ingediend voor advies van de Commissie m.e.r. De Commissie heeft geadviseerd de aanmeldnotitie aan te vullen. Vervolgens moet het college besluiten over de m.e.r.-beoordeling. Pas daarna kan een aanvraag voor een omgevingsvergunning worden ingediend.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de gemeente groter is dan dat van het college, omdat de realisatie van zijn beleid niet in gevaar komt als eerst de bodemprocedure afgewacht wordt. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat de aanvrager van de vergunning niet onevenredig in zijn belang wordt geschaad, als een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Uitspraak
De voorzieningenrechter bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de planregels en de milieuzoneringslijst bij het bestemmingsplan gelden zoals ze door de gemeente zijn vastgesteld.