ECLI:NL:RVS:2019:3576
Betreft | Bestemmingsplan Beemte Noord Apeldoorn |
---|---|
Datum uitspraak | 23-10-2019 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Tussenuitspraak - bestuurlijke lus |
Trefwoorden | stikstofdepositie, intensieve veehouderij, Natura 2000-gebieden, passende beoordeling, Apeldoorn, Commissie voor de milieueffectrapportage |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201809633/1/R1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- ls een plan gewijzigd vastgesteld wordt naar aanleiding van een advies van de Commissie m.e.r. en niet wezenlijk anders is dan het ontwerpplan, hoeft het niet opnieuw de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb te doorlopen.
- Het is niet onredelijk om geen nieuwe veestallen toe te staan als daarmee verzekerd is dat het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Casus
Op 11 oktober 2018 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn (hierna: de raad) het bestemmingsplan ‘Beemte Noord’ vastgesteld. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologisch regime voor het gebied ten noordoosten van Apeldoorn, aan de oostzijde van de A50. Het plangebied ligt in de omgeving van Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Veluwe. Deze gebieden zijn in de bestaande situatie overbelast met stikstof.
De Commissie m.e.r. heeft op 12 december 2017 een advies uitgebracht over het plan-MER ‘Beemte Noord en De Bokkerij’. Naar aanleiding van dit advies heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.
Appellant heeft een perceel met de bestemming ‘Agrarisch’. De raad heeft bij de gewijzigde vaststelling de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-geen veestallen toegestaan’ toegevoegd.
Appellant voert aan dat de raad vanwege de wijziging opnieuw de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen had moeten openstellen.
Hij wijst er ook op dat hij zich bewust is van zijn eigen verantwoordelijkheid voor Natura 2000-gebieden en daar ook naar handelt. Appellant meent dat zijn financiële bedrijfsbelang onvoldoende meegewogen is in de besluitvorming.
De raad stelt dat hij gelet op het advies van de Commissie m.e.r., een regeling moest opnemen waarmee verzekerd is dat het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in de al overbelaste Natura 2000-gebieden. De Commissie heeft erop gewezen dat elke toename dan in beginsel belangrijk nadelige effecten heeft.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat aan het perceel de bestemming ‘Agrarisch’ is toegekend met de aanduiding ‘bouwvlak’. Door de toevoeging dat geen veestallen zijn toegestaan is naar het oordeel van de Afdeling de afwijking ten opzichte van het ontwerp-plan ondergeschikt. De Afdeling weegt daarbij mee dat de bestemming niet gewijzigd is en de wijziging naar aard en omvang niet dusdanig groot is dat een wezenlijk ander plan voorligt. Dat deze wijziging voor appellant ingrijpende gevolgen heeft, maakt dit oordeel niet anders. Het is daarom niet nodig opnieuw de procedure van afdeling 3.4 van de Awb te doorlopen.
De Afdeling stelt vast dat op grond van de planregel bestaande veestallen zijn toegestaan en dat uitbreidingen niet mogelijk zijn. Op die manier is verzekerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Gelet op het advies van de Commissie m.e.r. vindt de Afdeling het redelijk dat de raad de regeling heeft vastgesteld. Daarbij weegt zij mee dat de raad op die manier voorkomt dat een veelomvattende Passende beoordeling moet worden opgesteld. Ook weegt zij mee dat appellant ten tijde van de planvaststelling geen concrete initiatieven had om zijn veestallen uit te breiden.
Uitspraak
De Afdeling verklaart de m.e.r.-beroepsgrond ongegrond en draagt naar aanleiding van een andere beroepsgrond de raad op een gebrek te herstellen.