ECLI:NL:RVS:2020:2747

Betreft Omgevingsvergunning Tiny Houses Nuenen
Datum uitspraak 18-11-2020
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden stedelijke ontwikkelingsprojecten, kruimelgevallen, Nuenen, Tiny Houses
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201909351/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Het hangt niet af van het al dan niet optreden van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu.
  • Als het bebouwde oppervlak weinig toeneemt en de ruimtelijke uitstraling van een project op de omgeving relatief beperkt is, is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij speelt bijvoorbeeld mee hoe de verhouding van het project met de overige bebouwing in de omgeving is en of groen aanwezig blijft.
 
NB: zie in dit verband bijvoorbeeld ook zaaknummer 201905623/1/R2 en 20170404214/1/A1 op onze website. 

Casus

Op 11 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan Stichting Wooninc een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van 16 woningen in Nuenen. Het gaat om de bouw van 16 tijdelijke, verplaatsbare huizen voor éénpersoonshuishoudens (oftewel tiny houses, of zogenoemde Heijmans ONE woningen). Appellant voert onder meer aan dat hij door het bouwplan wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. Ook meent hij dat het project had moeten worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage, nu het voorziet in een functiewijziging van groen naar wonen, met een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte met ongeveer 1.000 m2. Een omgevingsvergunning kan daarom volgens appellant niet met toepassing van de kruimelgevallenregeling verleend worden. Met het college van burgemeester en wethouders oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject omdat de ruimtelijke uitstraling van de voorziene woningen op de omgeving relatief beperkt zou zijn. Hiertegen gaat appellant in hoger beroep.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage geen sprake is. Er is dan ook geen strijd met artikel 5, zesde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht dat luidt: “Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage." De omgevingsvergunning is naar het oordeel van de Afdeling wel terecht verleend met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling (artikel 4, aanhef en onder 11, van Bijlage II van het Bor). De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694. Hierin heeft zij overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in onderdeel D, kolom 1, categorie 11.2, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. De rechtbank heeft volgens de Afdeling over de tiny houses terecht overwogen dat de ruimtelijke uitstraling ervan op de omgeving relatief beperkt is. Zij heeft bij dit oordeel gelet op de omvang van de tiny houses en de overige bebouwing in de omgeving, waaronder bedrijven, detailhandel, horeca en woningen, en de ontsluiting van het perceel voor voet- en fietsverkeer. Weliswaar gaat het bouwplan gepaard met een functiewijziging van groen naar wonen, maar gelet op de omvang en de specifieke invulling van het bouwplan kan dit niet worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject. Er zal ook groen in stand blijven. Het argument van appellant dat sprake is van een wijziging in zowel de vormgeving en de opzet als het gebruik van het perceel waarbij hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3055 gaat niet op. In die zaak ging het namelijk om een bouwproject dat aanzienlijk groter is qua omvang - het bouwen en gebruiken van 160 tijdelijke woningen - dan dit bouwplan. Beide zijn daarom volgens de Afdeling niet vergelijkbaar.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.