ECLI:NL:RVS:2020:682

Betreft Inpassingsplan Overnachtingshaven Lobith
Datum uitspraak 04-03-2020
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden ADC-toets, alternatieven, dwingende reden van groot openbaar belang, havens, inpassingsplan, natuurbescherming, passende beoordeling, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), stikstofdepositie, Lobith
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201606186/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als er na het opstellen van een passende beoordeling een nieuwe versie van rekenmodel AERIUS is, dan kan met een berekening worden bepaald of de wijzigingen in het rekenmodel van invloed zijn op de conclusies in de passende beoordeling.
  • Een tijdelijke stikstoftoename in de aanlegfase is niet significant, als:
    • de effecten - door de tijdelijke bijdrage, de vegetatie die ter plaatse voorkomt en de bufferende werking van de bodem - niet merkbaar zijn; of
    • stikstofdepositie voor de soort en het bijbehorend leefgebied een ondergeschikte rol speelt en de berekende maximale toename niet leidt tot negatieve gevolgen.
  • Als de maximale toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase dermate beperkt is dat deze niet van merkbare invloed is op de kwaliteit van de aanwezige habitattypen, dan heeft dit geen significante gevolgen.
  • Bij de ADC-toets moet worden beoordeeld of de dwingende redenen van groot openbaar belang op lange termijn zwaarder wegen dan het belang van het behoud van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. In dit geval is van belang dat:
    • een habitattype nog geen tien jaar oud is, zodat de effecten minder zwaar wegen
    • de huidige oppervlakte van een habitattype zeer klein is, de kwaliteit niet uitzonderlijk is en het oppervlak minimaal bijdraagt aan de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied, omdat in de nabije omgeving grote oppervlakten met hogere kwaliteit aanwezig zijn
    • een habitattype op een aantal plekken binnen het natuurgebied met een relatief groot oppervlak aanwezig is, zodat de effecten minder zwaar wegen
    • een habitattype dat verloren gaat ongeveer 0,3 procent uitmaakt van het totale areaal binnen het Natura 2000-gebied.
  • Niet onder alle omstandigheden is vereist dat het resultaat van de compensatie moet zijn bereikt voordat de schade ontstaat. Wel moeten dan aanvullende maatregelen worden getroffen om geleden verliezen extra te compenseren.
  • Om de algehele samenhang van het Natura 2000-gebied te waarborgen is van belang dat de compensatielocaties binnen het Natura 2000-gebied liggen. Ook is van belang dat voor versnippering gevoelige soorten niet in het gebied aanwezig zijn.
  • Het is onder bepaalde voorwaarden niet nodig om met werkzaamheden te wachten totdat compensatiegebieden daadwerkelijk functioneel zijn. Om de compensatie te borgen, kan in de natuurvergunning worden opgenomen dat:
    • de compensatie conform de ADC-toets/inrichtings- en beheerplan moet worden uitgevoerd
    • door middel van monitoring moet worden vastgesteld of de compensatie functioneel is.
  • Door de compensatieopgave voor elk habitattype op één locatie uit te voeren wordt versnippering en kwaliteitsverlies voorkomen.
  • Als een compensatiegebied pas kan worden ingericht nadat het project is aangelegd en de schade aan het habitattype al is opgetreden, dan is van belang om het tussentijdse verlies extra te compenseren.
  • In een Natura 2000-gebied met een uitbreidings- of verbeterdoelstelling, kunnen alleen habitats worden aangelegd als compenserende maatregel, als deze aanvullend zijn op de maatregelen voor en geen afbreuk doen aan de realisering van de uitbreidings- of verbeterdoelstelling.
  • Als het leefgebied wordt aangetast van een soort die nog niet voorkomt in een gebied, dan is het voldoende dat het compensatiegebied op het moment van aantasting functioneel is en dat de soort er op termijn daadwerkelijk gebruik van kan maken.

Casus

Op 29 juni 2016 hebben Provinciale Staten van Gelderland het inpassingsplan “Overnachtingshaven Lobith” vastgesteld, dat voorziet in het moderniseren van de bestaande overnachtingshaven “Tuindorp” en het aanleggen van een nieuwe overnachtingshaven “Spijk”. Ter voorbereiding van het besluit is een plan-MER en een passende beoordeling uitgevoerd. Het plangebied van de locatie Spijk maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Ter uitvoering van het inpassingsplan is onder andere een Natuurbeschermingswetvergunning (Nbw-vergunning) verleend. Tegen één of meer van deze besluiten is beroep ingesteld door de Vogelbescherming en een drietal particulieren.

Stikstofdepositie
Voor het aspect stikstofdepositie hebben Provinciale Staten verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan de programmatische aanpak stikstof (PAS). Appellanten betogen dat hiernaar ten onrechte wordt verwezen omdat deze passende beoordeling niet voldoet aan artikel 6 van de Europese Habitatrichtlijn en daarom niet kan worden gebruikt om aan te tonen dat significante negatieve effecten zijn uitgesloten.
Naar aanleiding van het beroep is voor het beoogde project een aanvullende passende beoordeling uitgevoerd voor het aspect stikstofdepositie. Appellanten betogen dat de aanvullende passende beoordeling niet de zekerheid geeft dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast, onder andere omdat er gebruik is gemaakt van verouderde gegevens en er niet is beoordeeld of de effecten van stikstof leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden.

ADC-toets
Voor het natuurgebied Rijntakken leidt de aanleg van de haven Spijk tot een permanent verlies van een aantal habitattypen en een permanent verlies van leefgebied voor vogelsoorten. Omdat deze aantasting niet door mitigerende maatregelen kan worden voorkomen, kan het project alleen doorgaan als wordt voldaan aan de voorwaarden van de zogenoemde ADC-toets. De voorwaarden houden in dat er geen alternatieve oplossingen zijn (A), dat het plan nodig is om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard (D), en dat de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft (C).
 
Alternatieven
Volgens appellanten had kunnen worden volstaan met het voor de Natura 2000-gebieden minder schadelijke alternatief "Beijenwaard compact buitendijks". Dit alternatief is afgevallen omdat het onvoldoende omvang heeft voor 70 ligplaatsen. Volgens appellanten is dit onterecht, omdat er volgens hen maar 50 ligplaatsen nodig zijn. Ook is de realisatie van twee havens in Duitsland ten onrechte niet betrokken bij het onderzoek naar de behoefte aan overnachtingsplaatsen. Volgens appellanten zijn het nut en de noodzaak voor de aanleg van de overnachtingshaven Spijk niet aangetoond en is in het verlengde daarvan onvoldoende onderzoek verricht naar alternatieven.
 
Dwingende redenen van groot openbaar belang
Volgens appellanten is onvoldoende gemotiveerd dat de aanleg van de overnachtingshaven Spijk noodzakelijk is vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang. Voor wat betreft het belang van een veilige en vlotte doorvaart, is er ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het ankeren van schepen bij Lobith en naar de vraag of dit ter plaatse tot onveilige situaties leidt. Ook is volgens appellanten niet aangetoond dat er vanuit veiligheidsoverwegingen meer ligplaatsen moeten komen. Verder voeren appellanten aan dat de redenen die Provinciale Staten naar voren hebben gebracht niet zwaarwegend genoeg zijn en het Natura 2000-gebied disproportioneel aantasten. Er kan volgens appellanten niet worden beoordeeld of het belang van de realisatie van de haven Spijk zwaarder weegt dan het belang van natuurbescherming.
 
Compensatie
Om de effecten van het voorkeursalternatief op het Natura 2000-gebied Rijntakken te compenseren worden op de locaties De Nootenboom, de Beijenwaard en de Stadswaard maatregelen uitgevoerd.
 
Appellanten betogen dat in het inpassingsplan niet is geborgd dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. Verder is niet vastgelegd dat de aantasting van de habitattypen en het leefgebied pas mag plaatsvinden nadat de natuurcompensatie daadwerkelijk functioneel is. Volgens appellanten is ook onvoldoende gewaarborgd dat het prioritaire habitattype Stroomdalgrasland binnen de Beijenwaard voldoende wordt gecompenseerd. Ook worden de nadelige gevolgen van het project voor de kwartelkoning onderschat, omdat de kwartelkoning zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt, er een hersteldoelstelling geldt en het Natura 2000-gebied de Rijntakken in Nederland het belangrijke gebied is voor deze soort.
 
Overwegingen van de bestuursrechter
Stikstofdepositie
De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. Provinciale Staten mochten daarom het inpassingsplan niet vaststellen onder verwijzing naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. Het inpassingsplan is daarmee vastgesteld in strijd met de Natuurbeschermingswet. Het beroep is op dit punt gegrond.
Omdat voor het beoogde project een aanvullende passende beoordeling is uitgevoerd voor het aspect stikstofdepositie, ziet de Afdeling aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het inpassingsplan in stand kunnen worden gelaten.
In de aanvullende passende beoordeling zijn, met het rekenmodel AERIUS M16L, de gevolgen van het project voor de Natura 2000-gebieden berekend voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase van het project. Hierbij is uitgegaan van het worst-case scenario en is per habitattype en soort gekeken naar de omvang van de toename, de kritische depositiewaarde, instandhoudingsdoelstellingen, het aanwezige areaal en de kwaliteit daarvan, en de specifieke milieukenmerken. De hoogste bijdrage is berekend ter plaatse van het Natura 2000-gebied Rijntakken waar de maximale toename van de stikstofdepositie in de aanlegfase 3,13 mol N/ha/jaar bedraagt op het habitattype stroomdalgrasland en 5,05 mol N/ha/jaar op het leefgebied van de kwartelkoning. In de aanvullende passende beoordeling staat dat de tijdelijke toename op het habitattype niet significant is omdat de effecten - door de tijdelijke bijdrage, de vegetatie die ter plaatse voorkomt en de bufferende werking van de bodem - niet merkbaar zijn. Ook de tijdelijke toename van stikstofdepositie op het leefgebied van de kwartelkoning is volgens de aanvullende passende beoordeling niet significant, omdat stikstofdepositie voor de kwartelkoning en het bijbehorend leefgebied een ondergeschikte rol speelt en de berekende maximale toename niet leidt tot negatieve gevolgen.
Verder is in de aanvullende passende beoordeling vermeld dat de maximale depositie in de gebruiksfase 0,03 mol N/ha/jaar bedraagt en dat deze toename dermate beperkt is dat deze niet van merkbare invloed is op de kwaliteit van de aanwezige habitattypen. Ook dit heeft daarom geen significante gevolgen.
Met het rekenmodel AERIUS Calculator 2019 is een nieuwe berekening uitgevoerd om te bepalen of de wijzigingen in het rekenmodel ten opzichte van AERIUS M16L van invloed zijn op de conclusies in de aanvullende passende beoordeling. Hierbij is gekeken naar de gehanteerde uitgangspunten van de passende beoordeling 2016. Deze zijn aangescherpt naar de laatste technische stand van zaken. Uit de resultaten blijkt dat de wijzigingen weliswaar van invloed zijn op de berekeningen, maar dat de conclusies in de aanvullende passende beoordeling niet wijzigen: het project leidt niet tot significante negatieve gevolgen, zodat geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen.
De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat bepaalde uitgangspunten gelijk zijn aan de uitgangspunten die zijn gehanteerd in de passende beoordeling 2016, niet betekent dat de aanvullende passende beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerders hebben zich volgens de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat met de aanvullende passende beoordeling en de aanvullende berekening met AERIUS Calculator 2019, de vereiste zekerheid is verkregen dat de ontwikkeling de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden in zoverre niet zal aantasten. De rechtsgevolgen kunnen daarmee in stand gelaten worden.

ADC-toets
In de ADC-toets is vermeld dat de overnachtingsplaatsen worden aangelegd voor (1) de vlotheid en veiligheid van het scheepvaartverkeer op de Boven-Rijn en de Waal, (2) het kunnen naleven van de wet- en regelgeving voor vaar- en rusttijden en (3) het bieden van veilige uitwijkmogelijkheden in geval van stremming van de vaarweg. In het licht van die doelstellingen zijn in de ADC-toets de uitgangspunten gehanteerd dat de gewenste overnachtingshaven conform de Richtlijn Vaarwegen 2011 op ongeveer 30 km afstand van bestaande overnachtingshavens komt, dat de behoefte ongeveer 70 ligplaatsen betreft, dat de haven toegankelijk is voor schepen van verschillende omvang waarbij manoeuvreerruimte en veiligheid van belang zijn en dat het watersysteem duurzaam en robuust is.

Alternatieven
Provinciale Staten hebben onderzocht of andere mogelijkheden bestaan waarmee de voornoemde doelstellingen kunnen worden behaald. Ter nadere onderbouwing van de ligplaatsbehoefte hebben Provinciale Staten een second opinion overgelegd. Daarin staat dat het benodigde aantal overnachtingsplaatsen na herberekening 67 bedraagt in 2040. De Afdeling stelt vast dat bij de vaststelling van het inpassingsplan is beoordeeld of het onderzoek naar de ligplaatsbehoefte voldoende actueel is. De Afdeling overweegt dat voldoende onderzoek is verricht naar alternatieven waarbij zowel is gekeken naar beleids- als locatie-alternatieven. Naar het oordeel van de Afdeling hebben Provinciale Staten voldoende toegelicht dat andere mogelijkheden geen reële oplossing bieden. Het alternatief "Beijenwaard compact buitendijks" biedt - ook in combinatie met het moderniseren van de haven “Tuindorp” - onvoldoende ligplaatscapaciteit en de afmeersituatie en de veiligheid bij het uit- en invaren krijgen geen hogere waardering. In het alternatievenonderzoek is ook rekening gehouden met de twee havens in Duitsland, maar hiermee wordt niet voldaan aan het uitgangspunt dat er elke 30 km een overnachtingshaven dient te zijn.
Provinciale Staten hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen alternatieve oplossingen zijn.

Dwingende redenen van groot openbaar belang
Omdat het mede gaat om aantasting van twee prioritaire habitattypen geldt voor de dwingende redenen van groot belang in dit geval de eis dat het project nodig moet zijn vanwege argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Volgens Provinciale Staten is het project noodzakelijk vanwege redenen die verband houden met de openbare veiligheid, omdat de huidige mogelijkheden niet toereikend zijn.
De Afdeling overweegt allereerst dat de veiligheidsredenen waarop Provinciale Staten zich beroepen, in zijn algemeenheid een dwingende reden van groot openbaar belang kunnen vormen. Doordat er onvoldoende ligplaatsen zijn voor schippers, gaan schepen op de rivier voor anker om te voldoen aan de wettelijk voorgeschreven vaar- en rusttijden. Dit is echter gevaarlijk en belemmert het overige verkeer. In het deskundigenbericht dat de Afdeling door de Stab heeft laten opstellen, staat dat op jaarbasis gemiddeld 125 significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren plaatsvinden met grote materiële schade of milieuschade. Bij ongeveer 45% van die ongevallen zijn schepen met gevaarlijke stoffen betrokken. Ook is geconstateerd dat overtredingen van de regelgeving inzake de vaartijden plaatsvinden. Gelet hierop heeft Provinciale Staten zich op het standpunt mogen stellen dat ter plaatse sprake is van een onveilige situatie. Provinciale Staten hebben zich op het standpunt kunnen stellen dat het project het belang van de openbare veiligheid dient.
Vervolgens moet in dit kader worden beoordeeld of de dwingende redenen van groot openbaar belang op lange termijn zwaarder wegen dan het belang van het behoud van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Uit de passende beoordeling 2016 volgt dat significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten voor drie habitattypen en leefgebieden. Het habitatverlies is in totaal 0,95 hectare, te weten 1,8 procent van het totale areaal aan de habitattypen zachthoutooibos, stroomdalgrasland en slikkige rivieroevers. Daarnaast verdwijnt een plas met bomen met een oppervlakte van 1,1 hectare en agrarisch grasland van 26,9 hectare. In de ADC-toets is over het zachthoutooibos vermeld dat dit habitattype in de Beijenwaard nog geen tien jaar oud is, zodat de effecten minder zwaar wegen. Voor het stroomdalgrasland is van belang geacht dat de huidige oppervlakte van dit habitattype zeer klein is, de kwaliteit niet uitzonderlijk is en het oppervlak in de Beijenwaard minimaal bijdraagt aan de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied Rijntakken, omdat in de nabije omgeving grote oppervlakten met hogere kwaliteit aanwezig zijn. In het deskundigenbericht is vermeld dat de Beijenwaard in het aanwijzingsbesluit niet is genoemd als gebied dat van belang is voor het habitattype stroomdalgrasland. Het habitattype slikkige rivieroevers is op een aantal plekken binnen het natuurgebied aanwezig met een relatief groot oppervlak, zodat ook hiervan de effecten minder zwaar wegen. Voorts is in de afweging betrokken dat het agrarisch grasland dat verloren gaat ongeveer 0,3 procent uitmaakt van het totale areaal agrarisch grasland binnen het Natura 2000-gebied Rijntakken. Onder deze omstandigheden hebben Provinciale Staten zich op het standpunt mogen stellen dat de belangen die met het project worden gediend zwaarder wegen dan de aantasting van het Natura 2000-gebied.

Compensatie
De Afdeling overweegt met betrekking tot de algehele samenhang van Natura 2000, dat de drie locaties waarop de compenserende maatregelen worden getroffen, binnen de begrenzing liggen van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Het compensatiegebied De Nootenboom valt geheel binnen het Vogelrichtlijngebied en gedeeltelijk binnen het Habitatrichtlijngebied. De begrenzing van deze locatie zal worden aangepast voor zover het compensatiegebied buiten het Habitatrichtlijngebied ligt. Verder worden eventuele nadelige gevolgen voor de samenhang beperkt door de aanleg van het uitloopgebied en een open strook tussen het terrein Wezendonk en de haven. In het deskundigenbericht is vermeld dat voor versnippering gevoelige soorten niet in het gebied aanwezig zijn en dat eventuele gevolgen door versnippering en veranderingen in de populatiedynamiek zijn uitgesloten. Provinciale Staten hebben toegelicht dat de compensatielocaties aansluiten op de daar aanwezige natuurwaarden en dat alle locaties binnen het deelgebied Gelderse Poort liggen. Hierdoor is geborgd dat de algehele samenhang van het Natura 2000-gebied niet in gevaar komt. Gelet hierop hebben Provinciale Staten zich terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre is gewaarborgd dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454, dat uit de richtsnoeren volgt dat niet onder alle omstandigheden is vereist dat het resultaat van de voorgenomen compenserende maatregelen moet zijn bereikt voordat de schade ontstaat, maar dat dan aanvullende maatregelen moeten worden getroffen om geleden verliezen extra te compenseren. Uit de ADC-toets volgt dat een analyse is verricht naar de huidige terreinomstandigheden van de compensatiegebieden om te bepalen of de locaties geschikt zijn of geschikt te maken zijn voor de benodigde compensatiemaatregelen.
Voor het compensatiegebied De Nootenboom is in artikel 18, lid 18.1, van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat de nieuw aangelegde natuur zich minimaal een jaar heeft kunnen ontwikkelen voordat de effecten op de natuurwaarden in de Beijenwaard optreden. Over het ter plaatse te compenseren habitattype staat in de ADC-toets dat de ontwikkeltijd voor hoogkwalitatief zachthoutooibos weliswaar ongeveer 30 jaar bedraagt, maar dat dit habitattype makkelijk te compenseren is en dat het bos binnen enkele jaren al een dichte uitstraling zal hebben. Om de ontwikkeling van het bos te versnellen worden, zo vermeldt de ADC-toets, wilgenstaken geplant van 3-5 jaar oud en wordt het maaiveld verlaagd. Over de compensatie van leefgebieden is vermeld dat de locatie midden in de Rijnstrangen ligt waarin verschillende oude rivierarmen te vinden zijn waar gefoerageerd kan worden en dat de plas een relatief korte tijd nodig heeft om te functioneren voor diverse soorten.
Wat betreft de overige twee compensatiegebieden, De Beijenwaard en De Stadswaard, hebben Provinciale Staten zich op het standpunt mogen stellen dat het niet redelijk is om met de start van de werkzaamheden te wachten totdat deze compensatiegebieden daadwerkelijk functioneel zijn. Voor de Beijenwaard is bepaald dat het realiseren van het prioritaire habitattype is gebonden aan ecologische randvoorwaarden, dat de locatie moet voldoen aan diverse vereisten en daarom is gekozen voor de Beijenwaard. Voor het uitloopgebied worden inrichtingsmaatregelen genomen. Als bijlage bij de ADC-toets is een inrichtings- en beheerplan opgesteld en is in de Nbw-vergunning een voorschrift opgenomen dat de compensatie conform de ADC-toets/inrichtings- en beheerplan moet worden uitgevoerd. De Stadswaard ligt op 17 km van Beijenwaard en is niet in het inpassingsplan opgenomen. Voor dit gebied is een Nbw-vergunning verleend waarin is opgenomen dat voor het inpassingsplan 1,33 hectare slikkige rivieroever wordt gerealiseerd. Compensatie op deze locatie maakt onderdeel uit van een groter natuurontwikkelingsproject. Deze realisatie van dit project is in januari 2016 van start gegaan. In de ADC-toets is vermeld dat het habitattype binnen een jaar aanwezig zal zijn, omdat het zogenaamde pioniervegetatie betreft. Op het moment dat de effecten zich voordoen zal dit habitattype evenals de daarbij behorende leefgebieden tijdig functioneren. De beperkte aantasting zal extra worden gecompenseerd. In de Nbw-vergunning is als extra waarborg opgenomen dat met monitoring moet worden vastgesteld of de compensatiemaatregelen functioneel zijn.
De Afdeling is daarmee van mening dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de effectiviteit van de compenserende maatregelen. Daarbij is mede van belang dat ervoor is gekozen om de compensatieopgave voor elk habitattype op een locatie uit te voeren, zodat versnippering en kwaliteitsverlies wordt voorkomen.
Voor wat betreft de aantasting van stroomdalgrasland, overweegt de Afdeling dat op de Beijenwaard in het uitloopgebied ter compensatie 4-5 hectare wordt ingericht als stroomdalgrasland. In de ADC-toets is vermeld dat deze zone pas kan worden ingericht nadat de haven, de dijken en kades zijn aangelegd en dat op dat moment de schade aan het habitattype al is opgetreden. Daarover is in de ADC-toets vermeld dat de oppervlakte stroomdalgrasland in de Beijenwaard voor het Natura 2000-gebied Rijntakken klein is en het gebied geen uitzonderlijke waarden kent. In het deskundigenbericht wordt bevestigd dat de huidige oppervlakte van deze zone minimaal is, dat de Beijenwaard in het aanwijzingsbesluit niet is genoemd als gebied dat van belang is voor dit habitattype en dat de bijdrage aan de instandhoudingsdoelstellingen beperkt is. Bovendien wordt dit habitattype vanwege het tussentijdse verlies extra gecompenseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het project geen doorgang zou mogen vinden vanwege de aantasting van het stroomdalgrasland.
Met betrekking tot het leefgebied van de kwartelkoning, betekent het enkele feit dat voor een Natura 2000-gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling geldt volgens de Afdeling niet dat binnen dat gebied geen habitats kunnen worden aangelegd als compenserende maatregel. Uit de ADC-toets blijkt dat de compenserende maatregelen aanvullend zijn op de maatregelen voor en geen afbreuk doen aan de realisering van de uitbreidings- en verbeteringsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied Rijntakken.
Voor zover appellanten stellen dat de compensatie voor het leefgebied van de kwartelkoning ontoereikend is, overweegt de Afdeling als volgt: In de passende beoordeling 2016 is vermeld dat door de aanleg van de overnachtingshaven “Spijk” 26,9 hectare potentieel leefgebied verloren gaat. Ter compensatie van de aantasting van het leefgebied wordt, zo vermeldt de ADC-toets, 4,2 hectare agrarisch grasland gerealiseerd op de locatie “De Nootenboom”. Deze kleine compensatie is goedgekeurd omdat het gebied dat verloren gaat niet geschikt is als broedgebied en ook na aanpassing geen bijdrage kan leveren aan vergroten van de draagkracht. De nieuwe locatie kan wel geschikt worden gemaakt. Voor haar oordeel acht de Afdeling van betekenis dat in de ADC-toets over het leefgebied van de kwartelkoning is vermeld dat deze niet voorkomt in de Beijenwaard, dat het daarom in dit geval niet nodig is dat de compensatie op het moment van aantasting functioneel is en dat de kwartelkoning op termijn daadwerkelijk gebruik kan maken van het compensatiegebied. De Afdeling ziet daarom geen grond om te oordelen dat de natuurcompensatie onvoldoende is en om die reden te oordelen dat het plan niet had mogen worden vastgesteld.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep dat niet naar de PAS verwezen mag worden gegrond, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De overige beroepen zijn ongegrond.