ECLI:NL:RVS:2022:1494

Betreft OOC Terminal te Oss
Datum uitspraak 25-05-2022
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - enkelvoudig
Trefwoorden biomassa, mestbewerking, afvalstoffen, omgevingsvergunning, Oss, ontvankelijkheid
Bronnen vindplaats ECLI:NL:RVS:2022:1494    

Conclusies voor de mer praktijk

  • Een ander dan de aanvrager van de omgevingsvergunning kan belanghebbende zijn bij het m.e.r.-beoordelingsbesluit, mits hij los van de omgevingsvergunning rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door dat m.e.r.-beoordelingsbesluit.
  • Het hangt van de omstandigheden van het geval af of sprake is van een afvalstof. Verwezen wordt naar de eerdere uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1939.
  • Onbehandeld hout kan een afvalstof zijn. Als de initiatiefnemer aantoont dat onbehandeld hout nuttig wordt toegepast, is geen sprake van een afvalstof.
  • Om te bepalen of de drempelwaarde uit kolom 2 van categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt overschreden, moet worden gekeken naar de hoeveelheid die wordt gebruikt voor de activiteit zoals omschreven in kolom 1. Daarbij tellen met elkaar samenhangende processen in het productieproces mee. Als het drogen van houtchips noodzakelijk is voor het vergassen van de houtchips en daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van het productieproces (van dezelfde installatie), moet worden uitgegaan van het gewicht van de houtchips die de inrichting binnenkomen en niet van het lagere gewicht na droging.

Casus

OOC wil, binnen de bestaande inrichting van OOC Terminal 2 in Oss, nieuwe activiteiten ontplooien. Het gaat om een installatie voor mestbewerking en een aangepaste biomassavergassingsinstallatie. Hiervoor wil zij onder meer een omgevingsvergunning aanvragen. OOC heeft daarom bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een m.e.r.- aanmeldnotitie ingediend. Op 17 december 2019 heeft het college besluit genomen waaruit blijkt dat OOC een milieueffectrapport moet maken voor de voorgenomen nieuwe activiteiten. Het college stelt zich op het standpunt dat de biomassavergassingsinstallatie een installatie is bestemd voor de verbranding of chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapport (hierna: Besluit m.e.r.) waarbij de capaciteit van de installatie meer dan 100 ton per dag is. Voor de biomassavergassingsinstallatie geldt dus een directe m.e.r.-plicht. De mestbewerkingsinstallatie valt onder categorie 18.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en is dus m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat die activiteit volgens het college belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, heeft het college besloten dat ook daarom een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
OOC is het niet eens met het besluit van het college. Ze heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Ook Mineralen Afzet Coöperatie Elsendorp (hierna: MACE) heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. OOC en MACE vinden dat er geen reden is om een milieueffectrapport te maken, omdat de houtsnippers die in de installatie worden verwerkt geen afvalstof zijn, en omdat geen sprake is van chemische behandeling.
Het college heeft het bezwaar van MACE niet-ontvankelijk verklaard, omdat MACE niet rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door het m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Overwegingen van de bestuursrechter
Ontvankelijkheid MACE
Uit artikel 6:3 van de Awb volgt dat tegen het m.e.r.-beoordelingsbesluit slechts bezwaar of beroep openstaat voor de belanghebbende die los van de omgevingsvergunning rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door het m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit is in ieder geval de beoogde toekomstige aanvrager van die omgevingsvergunning. Aan die persoon wordt namelijk de verplichting opgelegd om een milieueffectrapport op te stellen. OOC is degene die de aanvraag voor de omgevingsvergunning zal indienen. Dit neemt niet weg dat MACE mogelijk ook op zou kunnen komen tegen het m.e.r.-beoordelingsbesluit. Daarvoor is wel vereist dat zij aangeeft hoe zij rechtstreeks in haar belang wordt getroffen. Aangezien MACE onvoldoende motiveert waarom zij rechtstreeks in haar belang wordt getroffen, faalt haar betoog.

M.e.r.-plichtige activiteit
Beoordeeld moet worden of de beoogde biomassavergassingsinstallatie een activiteit is als bedoeld in categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De eerste vraag is dan of sprake is van een niet-gevaarlijke afvalstof. OOC betoogt dat geen sprake is van een afvalstof, maar van onbehandeld hout. OOC kan nog niet zeggen waar het hout allemaal vandaan zal komen. Zij denkt dat het zal gaan om hout uit bosbouw maar ook hout afkomstig van industrie. In alle gevallen gaat het niet om hout dat een speciale afvalbehandeling moet ondergaan. 
De Afdeling overweegt dat het begrip afvalstof moet worden uitgelegd aan de hand van het toetsingskader dat is af te leiden uit jurisprudentie van het Europese Hof. De volgende omstandigheden zijn een aanwijzing dat sprake is van een afvalstof:

  • Het gedrag van de houder: de stof is een last waarvan hij "zich wil ontdoen", bijvoorbeeld omdat de stof voor hem geen nut meer heeft.
  • Maatschappelijke druk of een wettelijke verplichting: de houder wil zich om die reden ontdoen van een stof.
De Handreiking onbehandeld hout van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (nu: het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) van 12 oktober 2017 kan als hulpmiddel dienen, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1939.

Het feit alleen dat het hier gaat om onbehandeld hout maakt niet dat er daarom geen sprake is van een afvalstof. Of er sprake is van een afvalstof hangt af van de omstandigheden van het geval. Er is in de aanmeldnotitie en ook op de zitting te weinig informatie verstrekt om te kunnen beoordelen of voldaan is aan het hiervoor besproken toetsingskader. Dit maakt naar het oordeel van de Afdeling dat het college ervan uit mag gaan dat ook onbehandeld hout dat niet bedoeld is voor een nuttige toepassing zou kunnen worden gebruikt. Dat onbehandeld hout kan dan als afvalstof worden aangemerkt als bedoeld in categorie 18.4 van onderdeel C. Het college moet namelijk uitgaan van wat volgt uit de aanmeldnotitie. 
De tweede vraag is of het vergassen valt onder verbranden of chemische behandeling als bedoeld in kolom 1 van categorie 18.4 van onderdeel C. Gelet op de procesbeschrijving zoals die in de aanmeldnotitie staat, is de Afdeling van oordeel dat het college terecht heeft aangenomen dat sprake is van een chemische behandeling. Het productieproces bestaat er volgens de aanmeldnotitie uit dat de houtchips worden gedroogd, daarna worden vergast (de houtchips worden omgezet in syngas) en dat vervolgens aan het syngas een katalysator wordt toegevoegd om zo aardgas te vormen. Dit laatste wordt aangeduid als het chemisch proces. Hieruit volgt dat in het proces nieuwe chemische verbindingen ontstaan als gevolg van toevoeging van stoffen. Er is dus sprake van een installatie voor de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen.

Drempelwaarde
Volgens OOC is de hoeveelheid houtchips die haar inrichting binnenkomen, niet bepalend voor het antwoord op de vraag of aan de drempelwaarde van kolom 2 van categorie 18.4 van onderdeel C, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt voldaan. Die drempelwaarde is een capaciteit van meer dan 100 ton per dag. De houtchips worden volgens OOC eerst gedroogd, waardoor het gewicht vermindert. De drempelwaarde wordt daarom niet overschreden. Bij de toetsing aan de drempelwaarde van kolom 2, moet worden gekeken naar de hoeveelheid die wordt gebruikt voor de activiteit zoals omschreven in kolom 1. Daarbij is in dit geval van belang dat het drogen niet alleen noodzakelijk is voor het kunnen vergassen van de houtchips, maar ook daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van het productieproces. Het drogen vindt namelijk in dezelfde installatie plaats. Uit de stukken, waaronder de aanmeldnotitie, en uit de toelichting op de zitting is gebleken dat de houtchips in stap 1 worden gedroogd met behulp van de warmte die vrijkomt bij het vormen van aardgas in stap 3. Gelet op de samenhang tussen het drogingsproces en het vergassingsproces ligt het niet voor de hand om de door OOC gewenste knip te maken tussen het drogen en het vergassen. Aangezien meer dan 100 ton houtchips per dag zullen worden gebruikt, wordt de drempelwaarde uit kolom 2 overschreden.

Uitspraak
Het beroep is ongegrond. Voor het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning moet een MER worden opgesteld.