ECLI:NL:RVS:2022:3507
Betreft | Uitwerkingsplan percelen Holzkuil Kerkrade |
---|---|
Datum uitspraak | 30-11-2022 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Kerkrade, stedelijke ontwikkelingsprojecten, Uitwerkingsplan, samenhang |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RVS:2022:3507 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Een bouwproject van 41 grondgebonden woningen in een landelijk en nog onbebouwd gebied, waarbij een functiewijziging van agrarisch naar woningbouw aan de orde is en ook ontsluitingswegen nodig zijn, kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
- Als twee initiatiefnemers samen een aanvraag indienen om woningbouw toe te staan in elkaars directe nabijheid en in hetzelfde type gebied, en zich daarbij beroepen op dezelfde uitwerkingsregels uit een bestemmingsplan, kan sprake zijn van één stedelijk ontwikkelingsproject.
Casus
Mulleners en Jongen zijn eigenaren van een aantal percelen in het gebied de Holzkuil in Kerkrade (het projectgebied). Zij willen daar in totaal 41 woningen bouwen: Mulleners wil 6 woningen bouwen en Jongen 35. Mulleners en Jongen hebben samen aan het college verzocht om een uitwerkingsplan vast te stellen op basis van het bestemmingsplan "Villapark Holzkuil". Op 25 juli 2018 heeft het college het verzoek buiten behandeling gelaten. Volgens het college zijn de voorgenomen woningbouwontwikkelingen van Mulleners en Jongen aan te merken als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daardoor moest er een vormvrije mer-beoordeling voor het uitwerkingsplan worden uitgevoerd.
Mulleners en Jongen betogen dat het college de aanvragen ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Volgens hen is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hun percelen hebben onder het bestemmingsplan "Villapark Holzkuil" de enkelbestemming "uit te werken woondoeleinden". Hierdoor was het college verplicht om een uitwerkingsplan vast te stellen. De uitwerkingsregels waren volgens Mulleners en Jongen zeer gedetailleerd.
Overwegingen van de bestuursrechter
In haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, en 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414, heeft de Afdeling overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit deze uitspraken volgt ook dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject niet afhankelijk is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Naar het oordeel van de Afdeling kan het woningbouwproject van Mulleners en Jongen gelet op de aard en omvang aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Van belang is dat het project is voorzien in een landelijk en nu nog onbebouwd gebied. Het gaat om een functiewijziging van agrarisch naar woningbouw. Bovendien gaat het om 41 grondgebonden woningen. De woningen zullen verder een verkeersaantrekkende werking hebben. Ze zijn nog niet verkeerskundig ontsloten. Het woningbouwproject zal daarom ook de voor de woningen noodzakelijke ontsluitingswegen moeten omvatten.
Mulleners en Jongen voerden nog aan dat de bouwprojecten van 5 en 36 woningen apart moeten worden beoordeeld. De Afdeling overweegt dat de 6 voorziene woningen van Mulleners en de 35 voorziene woningen van Jongen in elkaars directe nabijheid en in hetzelfde type gebied zijn gelegen. Daarnaast overweegt de Afdeling dat Mulleners en Jongen samen de aanvraag hebben ingediend en zich hebben beroepen op dezelfde uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan. Het college heeft de 41 woningen daarom samen terecht beschouwd als één stedelijk ontwikkelingsproject.
Verder voerden Mulleners en Jongen aan dat het uitwerkingsplan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject. Op de zitting is echter vast komen te staan dat de m.e.r.-plicht voor dit project nog niet eerder was ingevuld. Dat het plan "Villapark Holzkuil" een gedetailleerde uit te werken woonbestemming bevat, maakt dat niet anders.
Het college heeft de aanvraag om een uitwerkingsplan terecht buiten behandeling gelaten (op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm).
Uitspraak
Het beroep is ongegrond.