ECLI:NL:RVS:2018:1448
Betreft | Revisievergunning kerncentrale Borssele |
---|---|
Datum uitspraak | 02-05-2018 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | m.e.r.-beoordeling, kerncentrales, Verdrag van Espoo, Verdrag van Aarhus, Borssele (kernenergiecentrale) |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201606786/1/A1 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Een wijziging van een bestaande vergunning voor een kerncentrale is een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.
- Als de m.e.r.-beoordeling terecht concludeert dat geen nadelige milieugevolgen te verwachten zijn, hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
NB: Greenpeace heeft in 2014 een klacht ingediend bij de Aarhus Convention Compliance Committee over de wijze waarop de toenmalige minister van Economische Zaken in 2013 de levensduur van de kerncentrale feitelijk verlengde van veertig jaar naar zestig jaar. De klachtencommissie concludeert dat Nederlandse overheid 'niet conform het verdrag' heeft gehandeld door 'in geen enkele fase van het proces' ruimte te bieden voor inspraak.
Deze klacht gaat niet over de vraag of ook een milieueffectrapport had moeten worden gemaakt. Daarover gaat een aparte procedure bij de Implementation Committee van het Verdrag van Espoo. Daar moet nog een uitspraak over komen.
Casus
Op 12 juli 2016 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu (nu: de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming) een revisievergunning verleend voor het wijzigen van de Kernenergiecentrale Borssele (KCB). De wijziging betreft het uitvoeren van 11 maatregelen die zijn voortgekomen uit de 10-jaarlijkse veiligheidsevaluatie. In het m.e.r.-beoordelingsbesluit is ingegaan op de mogelijke effecten van de maatregelen. De maatregelen hebben geen invloed op de gevolgen die samenhangen met de nucleaire activiteiten, met uitzondering van een eenmalige extra productie van (laag) radioactief afval van ongeveer 5 m3. Volgens de minister zijn geen nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De KCB is sinds 1973 in werking.
Volgens Greenpeace (hierna: appellante) zijn aanzienlijke gevolgen voor het milieu niet uit te sluiten en had een milieueffectrapport moeten worden opgesteld. Het niet opstellen van een milieueffectrapport is volgens haar ook in strijd met het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus. Zij wijst in dit verband op de Meeting of the Parties van het Verdrag van Espoo, waarin een beslissing is genomen over de kerncentrales in de Oekraïne.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat appellante niet heeft gemotiveerd waarom aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn. Zij heeft niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een tegenrapport, dat de conclusie in het m.e.r.-beoordelingsbesluit onjuist is. Alleen als aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn, zou een milieueffectrapport vereist zijn. De Afdeling overweegt verder dat de revisievergunning geen betrekking heeft op een nieuwe activiteit. De vergunning voor het in werking hebben is in 2013 herzien en is onherroepelijk. Appellante gaat er volgens de Afdeling ten onrechte vanuit dat de revisievergunning betrekking heeft op het verlengen van de levensduur of de termijn van exploitatie van de KCB. Ingeval van de door appellante genoemde beslissing over de kerncentrales in de Oekraïne was de vergunning voor de kerncentrales verlopen en moest de verlenging van de kerncentrales daarom als een nieuwe activiteit worden beoordeeld.
Evenmin heeft de revisievergunning impliciet betrekking op de wijziging van het tijdstip van buitengebruikstelling of ontmanteling van de KCB. Daarom hoeft in het m.e.r.-beoordelingsbesluit daarop niet te worden ingegaan. Naar het oordeel van de Afdeling is evenmin sprake van gefaseerde vergunningverlening, zoals aan de orde in het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 17 maart 2011, ECLI:EU:C:2011:154, inzake Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en de Maastricht Recommendations over ‘Multi-stage decision-making’.
Een directe verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport volgt niet uit het Verdrag van Espoo of het Verdrag van Aarhus. Het wijzigen van een vergunde kerncentrale is naar het oordeel van de Afdeling correct omgezet in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.