ECLI:NL:RVS:2020:283
Betreft | Bestemmingsplan Hornbach Enschede |
---|---|
Datum uitspraak | 29-01-2020 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | vormvrije m.e.r.-beoordeling, passende beoordeling, stedelijke ontwikkeling, relativiteitsvereiste, verkeersmodel, maximale mogelijkheden, Enschede |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201801320/1/R3 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Anders dan de natuurbeschermingsregelgeving beoogt de m.e.r.-regelgeving ook het belang van een bedrijf te beschermen als deze milieugevolgen ondervindt van een plan of project. Dit is in ieder geval zo, als een bedrijf op het naastgelegen perceel is gevestigd.
- Een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de plantoelichting kan niet worden aangemerkt als een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Als na de besluitvorming alsnog een m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt genomen, onderzoekt de Afdeling of het gebrek kan worden gepasseerd of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
Casus
Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad van Enschede het bestemmingsplan "Hornbach" vastgesteld. Het plan voorziet in de nieuwvestiging van een bouwmarkt met tuincentrum en drive-in, en de daarvoor benodigde ontsluitingswegen. Het plangebied grenst aan een gebied dat is ingevuld met grootschalige bebouwing zoals een brandweerkazerne, een bouwmarkt Praxis, een supermarkt, fastfoodketens en een parkeerterrein.
Op 19 december 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, aanleggen en het maken van een uitweg.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
Appellanten voeren aan dat de raad ten onrechte geen m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan.
De raad voert in dit verband aan dat weliswaar geen formeel m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen, maar de conclusie dat geen m.e.r.-beoordeling hoeft te worden gedaan blijkt uit de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. In de plantoelichting is onderbouwd dat, gelet op de criteria van Bijlage III bij de M.e.r.-richtlijn, geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Volledigheidshalve heeft de raad op 24 september 2019 alsnog een expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen.
Appellanten vinden dat de onderliggende onderzoeken naar verkeer, geluid en luchtkwaliteit gebrekkig zijn. Volgens hen wordt meer verkeer gegenereerd dan is berekend en daardoor ook meer geluid.
Passende beoordeling
Appellanten menen dat de raad vanwege de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu had moeten concluderen dat een Passende beoordeling nodig is.
Relativiteitsvereiste
De raad stelt zich op het standpunt dat de m.e.r.-regelgeving niet de belangen van appellanten beoogt te beschermen. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:732.
Ook meent de raad dat de Wet natuurbescherming niet de belangen van appellanten beoogt te beschermen.
Overwegingen van de bestuursrechter
Relativiteitsvereiste
De Afdeling constateert dat appellanten met hun bedrijven gevestigd zijn op het aan het plangebied grenzende perceel. Om die reden strekt de m.e.r.-regelgeving naar het oordeel van de Afdeling mede ter bescherming van hun belangen. In de uitspraak waar de raad naar verwijst was die afstand 5 km en was niet aannemelijk dat appellant ondanks die afstand milieugevolgen van het plan ondervond.
Passende beoordeling
Met betrekking tot de Wet natuurbescherming overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, als volgt. Het algemene belang van de bescherming van natuur, landschap en beschermde dier- en plantensoorten in Natura 2000-gebieden, kan dusdanig verweven zijn met de belangen van omwonenden dat de normen van de Wet natuurbescherming ook het belang van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving beogen te beschermen. In dit geval is dat naar het oordeel van de Afdeling niet zo. De normen van de Wet natuurbescherming beogen niet bedrijfseconomische belangen te beschermen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
De Afdeling heeft in haar eerdere uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298 overwogen dat paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer verplicht dat het bevoegd gezag besluit over de vraag of gezien de mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, bij de voorbereiding van het betrokken besluit een m.e.r. moet worden doorlopen.
Op het moment dat het plan ter visie ging, was dit besluit nog niet genomen. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1513, oordeelt de Afdeling dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling in de plantoelichting niet kan worden aangemerkt als een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Aan de verplichting van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. in samenhang met paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer is daarom niet voldaan.
De Afdeling passeert dit gebrek niet, omdat appellanten inhoudelijke beroepsgronden over de m.e.r.-beoordeling hebben aangevoerd. Mogelijk zijn zij daarom benadeeld door het gebrek.
Omdat de raad achteraf alsnog een m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen, onderzoekt de Afdeling of de rechtsgevolgen van het plan in stand kunnen blijven.
Bij de berekeningen voor het te verwachten aantal verkeersbewegingen is de raad uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, waaronder het maximaal aantal m2 bedrijfsvloeroppervlakte, en een schatting van het gemiddelde van het minimaal en maximaal door het CROW genoemde aantal verkeersbewegingen bij een bepaalde activiteit. Het avondspitsuur is maatgevend voor de verkeersafwikkeling. De Afdeling ziet geen reden om aan de conclusies van het verkeersonderzoek te twijfelen en daarom ook niet aan de beoordeling van het geluid.
Uitspraak
De Afdeling verklaart sommige beroepsgronden gegrond, vernietigt het besluit en laat de rechtsgevolgen in stand.