123. Verwerking en bovengrondse opslag van radioactief afval

De COVRA is voornemens om op één locatie een tijdelijke bovengrondse faciliteit te bouwen voor de opslag en verwerking van radioactief afval, dat de komende 50 à 100 jaar in Nederland geproduceerd zal worden. De faciliteit is in eerste instantie bedoeld ter vervanging van de interim-opslag van laag- en middelactief afval te Petten (gem. Zijpe) en voor de opslag van (mogelijk) uit het buitenland terugkerend hoogradioactief afval, dat ontstaat na opwerking van bestraalde splijtstofelementen van de bestaande kerncentrales Borssele en Dodewaard. Daarnaast zou de faciliteit ook geschikt moeten zijn voor de opslag van afval van eventuele nieuwe kerncentrales (tot een uitbreiding van het kernenergievermogen met 4000 MWe) en het afval dat ontstaat bij ontmanteling van de bestaande centrales.

Procedure en adviezen

Richtlijnen
25-03-1985 Datum kennisgeving
25-03-1985 Ter inzage legging van de informatie
24-05-1985 Advies uitgebracht
Aanvullend advies voor richtlijnen
Toetsingsadvies
Toetsingsadvies
Toetsingsadvies en advies voor richtlijnen
Toetsing
12-11-1985 Kennisgeving MER
12-11-1985 Ter inzage legging MER
24-01-1986 Toetsingsadvies uitgebracht
Richtlijnen a
24-01-1986 Advies uitgebracht
Toetsing a
18-11-1987 Kennisgeving MER
18-11-1987 Ter inzage legging MER
29-01-1988 Toetsingsadvies uitgebracht
Richtlijnen b
30-09-1988 Advies uitgebracht
Toetsing b
15-02-1989 Ter inzage legging MER
15-02-1989 Kennisgeving MER
14-04-1989 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Het betreft een m.e.r. met een bijzondere procedure: met een zogeheten locatieonafhankelijke MER en een locatiegebonden MER. Het MER werd in opdracht van de COVRA opgesteld door NUCON en Ecoplan, adviesbureaus te Amsterdam en Arnhem. Naast de m.e.r.-procedure bracht de Commissie Locatiekeuze opslagfaciliteit radioactief afval (LOFRA) op 8 oktober 1985 een advies uit aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over locatie die uit bestuurlijk en planologisch oogpunt geschikt zouden zijn voor de faciliteit. Het advies van de LOFRA vermeldde drie locaties, te weten:

  • op het terrein van het Industrie- en Havenschap Moerdijk op het grondgebied van de gemeente Klundert

  • twee locaties in de gemeente Borsele, waarvan één op het terrein van de N.V. PZEM.

    In vervolg op het advies van de LOFRA, het locatieonafhankelijk MER en de beoordeling daarvan besloot de Minister de van VROM om de voorlopige keuze van een locatie over te laten aan de initiatiefnemer. De COVRA gaf daarop in juni 1986 aan, een voorkeur te hebben voor een vestiging op het terrein van de PZEM bij Borssele.

    In het locatiegebonden MER werden de drie locaties behandeld. Het locatiegebonden MER werd echter ingediend met alleen vergunningaanvragen ingevolge de Kernenergiewet en de Wvo voor de locatie op het terrein van de PZEM.

    In het voorjaar van 1988 kwam in de gemeente Borsele alsnog een discussie op gang over de door COVRA gekozen locatie op het PZEM-terrein. De gemeenteraad verzocht daarop verzocht daarop een nader locatieonderzoek in Borssele; provincie en Rijk stemden daarmee in en verleenden medewerking hieraan. De met het onderzoek belaste werkgroep bracht op 3 mei 1988 rapport uit aan de gemeenteraad. De conclusie van dat rapport, dat een andere locatie (8A/B) op het Haven- en Industriegebied Sloe even goed of zelfs beter geschikt zou zijn dan de PZEM-locatie, werd overgenomen door de gemeenteraad. Hierop gaf de COVRA te kennen de al ingediende vergunningaanvragen voor de PZEM-locatie aan te houden en met nieuwe vergunningaanvragen te komen voor de nieuwe voorkeurslocatie van de gemeente op het terrein van het Haven- en Industrieschap. De opstelling van nieuwe vergunningaanvragen luidde ook de opstelling van een nieuw MER in.

    De beoordeling van dit nieuwe MER en de vergunningaanvragen leverde een zeer groot aantal inspraakreacties en bezwaarschriften (3626) op. De ontwerp-beschikkingen van de vergunningen werden op 31 mei 1989 bekendgemaakt. Opnieuw werd een groot aantal bezwaarschriften ingediend (3642). Sedert de beschikkingen op de vergunningen zijn vier schorsingsverzoeken ingediend bij de Raad van State, waarvan inmiddels drie verzoeken zijn afgewezen.

    Het opslaggebouw voor laag- en middelactief afval werd eind 1991 opgeleverd en is in gebruik genomen met het overbrengen van laag- en middelactief afval uit de interim-opslag te Petten. Het afvalverwerkingsgebouw zal in januari 1993 gereed komen en tot dat tijdstip vindt de verwerking nog plaats in Petten. De verbrandingsovens komen in de loop van 1993 in bedrijf. De opslaggebouwen voor het hoogactieve afval zullen pas in 1998 gereed zijn. Het lag in de bedoeling om in het kader van de evaluatie achteraf een groep van publieksvertegenwoordigers de evaluatie van de werkelijk optredende milieugevolgen te laten volgen. Daartoe werd een groot aantal organisaties en instellingen in Borsele en omgeving benaderd met het verzoek zitting te nemen in de evaluatiecommissie. Vanwege een beperkt aantal reacties heeft het bevoegd gezag besloten om af te zien van de oprichting van de beoogde evaluatiecommissie.

    Op 17 juli 1992 deed de Afdeling voor de Geschillen van Bestuur van de Raad van State een belangrijke uitspraak in het geschil tussen zeven appellanten en de ministers van EZ, VROM en de Staatssecretarissen van SoZaWe en van WVC over de afgegeven vergunningen.

    1. Door de appellanten zijn onder meer bezwaren over inhoudelijke tekortkomingen in het laatste MER gemaakt. De Afdeling Geschillen reageerde daarop als volgt:

    "Met betrekking tot de bezwaren over de inhoudelijke tekortkomingen van het overgelegde milieu-effectrapport overweegt de Afdeling dat de commissie voor de milieu-effectrapportage in haar toetsingsadvies tot de conclusie is gekomen dat het milieu-effectrapport bruikbare informatie verschaft en een voldoende basis biedt voor een afrondend besluit over het al dan niet realiseren van deze faciliteit.

    De Afdeling is, mede in aanmerking genomen het terzake door de Adviseur Beroepen Milieubeheer uitgebrachte ambtsbericht, niets gebleken van feiten of omstandigheden die erop wijzen dat deze conclusie voldoende grondslag ontbeert. Nu er derhalve van kan worden uitgegaan dat het overgelegde milieu-effectrapport de ingevolge artikel 41j van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne noodzakelijke gegevens bevat, kunnen de terzake aangevoerde bezwaren niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking."

    2. In haar aanbiedingsbrief van 14 april 1989 bij het toetsingsadvies over het laatste MER (locatie Sloe) schreef de Commissie: "Vanaf het begin van de m.e.r.-procedure op 25 maart 1985 is in de probleemstelling voor de COVRA-faciliteit rekening gehouden met de behandeling van radioactief afval volgens verschillende aanbodscenario's.

    In scenario 1 wordt uitgegaan van de verwerking en opslag van het laag- en middel-radioactief afval van ziekenhuizen, onderzoekinstellingen, industrieën en de beide bestaande kernenergiecentrales.

    Daarnaast wordt in scenario 1 rekening gehouden met warmteproducerend kernsplijtingsafval (KSA) dat in een glazen matrix is verwerkt en hoog-, middel- en laagradioactief afval dat in de komende 20 jaar door de opwerkingsfabrieken in Engeland en Frankrijk kan worden teruggestuurd.

    Bij de scenario's 2A en 2B wordt het afvalaanbod van scenario 1 verondersteld uitgebreid te worden met het afval ontstaan bij een nog te installeren nucleair vermogen van 2000 of 4000 MWe.

    Bij scenario 1 gaat het dus om radioactief afval waartoe de Nederlandse samenleving zich reeds heeft gecommitteerd als gevolg van toegelaten toepassingen van radioactieve stoffen, terwijl het in de probleemstelling opnemen van de scenario's 2A en 2B bij velen, gezien de talrijke inspraakreacties hierover, de indruk is ontstaan, dat de m.e.r.-procedure voor de inrichting van een verwerkings- en opslagfaciliteit voor een periode van 50 – 100 jaar impliciet gekoppeld wordt aan de bouw van nieuwe kerncentrales. Gezien de recente nota Het energiebeleid nader bezien, op 13 maart 1989 uitgebracht aan de Tweede Kamer de Staten-Generaal is echter voor het jaar 1992 geen beslissing te verwachten over de bouw van nieuwe kerncentrales.

    Mogelijke nieuwe kerncentrales zijn dan niet in bedrijf voor het jaar 2000. Met het oog op het voorafgaande bepleit de Commissie de behandeling van COVRA's vergunningaanvragen alleen te richten op de verwerking en opslag van het afval dat wordt aangeboden volgens het scenario 1, dat is dus op het afval waartoe de Nederlandse samenleving zich in principe heeft gecommitteerd."

    De COVRA heeft een vergunning gevraagd voor het in werking brengen en in werking houden van de inrichting voor een bedrijfsvoering die is gericht op scenario 1, hoewel een oprichtingsvergunning werd gevraagd voor de inrichting in de grootst mogelijke omvang. Het bevoegde gezag heeft de gevraagde vergunningen overeenkomstig de aanvraag van de COVRA verleend.

    In de uitspraak gaat de Afdeling Geschillen in op het begrip 'oprichten' van een inrichting. De Afdeling komt uiteindelijk tot de conclusie dat de verleende oprichtingsvergunning zich uitstrekt over meer dan bedrijfsfase 1 en aldus in strijd is met artikel 15 juncto 19 van de Kernenergiewet. De beschikking van 30 augustus wordt daarom vernietigd voor zover de daarbij verleende vergunningen zich uitstrekken over meer dan de eerste bedrijfsfase.

    Sedertdien zijn de plannen voor de opslagfaciliteit gewijzigd (Zie project 607).

  • Betrokken partijen

    Samenstelling van de laatste werkgroep

    ir. Huyskens
    prof. dr. Kommandeur
    dr. Schilt
    ir. Schölvinck
    prof. dr. Stortenbeker
    prof. dr. Charles Vlek
    prof. mr. Wessel

    Voorzitter: drs. Hans Ouwerkerk
    Werkgroepsecretaris: drs. Jules Scholten

    Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

    Initiatiefnemer
    Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval COVRA b.v.

    Bevoegd gezag
    Ministerie van Economische Zaken
    Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
    Rijkswaterstaat
    Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer
    Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

    Overige gegevens

    Gebied: Nederland, niet provinciaal ingedeeld gebied; Nederland, provincie Zeeland


    Categorieën Besluit m.e.r.

    Code Omschrijving
    C23.0 tot 1-4-2011: Radioactief afval: oprichten inrichting voor behandelen, verwijderen of (>10 jaar) opslaan

    Bijgewerkt op: 10 jul 2018