463. Rijksweg A73, Venlo - Sint Joost (gem. Echt)

Rijkswaterstaat wil een wegverbinding aanleggen tussen rijksweg 67 nabij Venlo en rijksweg 2 nabij Maasbracht (St. Joost). In 1985 is reeds een tracébesluit over rijksweg 73-Zuid genomen. Deze weg zou op de oostoever van de Maas komen.  Per brief van 20 maart 1992 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat de Tweede Kamer meegedeeld dat dit besluit als bevroren moet worden beschouwd en dat voor het project een gecombineerde tracé/m.e.r.-procedure zal worden doorlopen. Per brief van 2 november 1992 heeft de Minister het provinciaal bestuur van Limburg bericht dat dit betekent dat het tracébesluit van 1985 als ingetrokken moet worden beschouwd. De doelstelling van de aanleg van rijksweg 73-Zuid is drieledig: verbetering van de leefbaarheid en bereikbaarheid en het in stand houden van de potentiële economische ontwikkelingen. Aanvulling MER eind 2002: Verlegging van de oorspronkelijke as van Rijksweg 73-Zuid, einde tunnelbak tot gemeentegrens Belfeld, wegvak C.

Procedure en adviezen

Richtlijnen
16-10-1992 Datum kennisgeving
16-10-1992 Ter inzage legging van de informatie
21-12-1992 Advies uitgebracht
Toetsing
05-01-1994 Kennisgeving MER
05-01-1994 Ter inzage legging MER
29-03-1994 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing b
23-06-2000 Kennisgeving MER
23-06-2000 Ter inzage legging MER
28-11-2000 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing c
03-09-2001 Kennisgeving MER
03-09-2001 Ter inzage legging MER
05-11-2001 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing d
18-09-2002 Kennisgeving MER
18-09-2002 Ter inzage legging MER
06-12-2002 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Naast een goede analyse van de problematiek vroeg de Commissie in het richtlijnenadvies om in het MER als alternatieven met ‘oplopende zwaarte’ van de ingreep te beschouwen: 

● het nulalternatief (A), op basis van de regionale automobiliteitsindex ;

● nulplusalternatieven (B), waaronder een kernomleidingsalternatief (B1), een openbaar vervoersalternatief (B2) en een combinatiealternatief (B3)

● een autowegalternatief (C);

● een autosnelwegalternatief (D);

● een meest milieuvriendelijke alternatief.

Bij het richtlijnenadvies gaf de Commissie aan, dat vanwege de intrekking van het oude tracébesluit de nieuwe m.e.r.-procedure open zou moeten starten, waarbij alle alternatieven in het MER gelijkwaardig en zo objectief mogelijk naast elkaar zouden moeten worden gepresenteerd.

De Commissie vond, dat in het studiegebied vanuit het oogpunt van het milieu vooral twee aspecten van belang waren: het woon- een leefmilieu enerzijds, en het natuurlijk milieu anderzijds. Het was bij aanvang van de procedure al duidelijk, dat beide belangen niet altijd parallel zouden lopen. De Commissie drong er daarom op aan om vanuit beide invalshoeken een meest milieuvriendelijk alternatief te formuleren en te bezien in hoeverre dit alsnog tot één alternatief ineen gevoegd zou kunnen worden. Tevens maakte zij de Minister attent op het nog niet publiceren in de Staatscourant, en vroeg zij om inspraak die eventueel na publicatie in de Staatscourant nog zou binnenkomen, in kopie nog toegestuurd te krijgen.

In het toetsingsadvies kwam de Commissie tot de conclusie dat het MER een prettig leesbaar en evenwichtig document vormde, dat voldoende informatie bevatte voor verdere besluitvorming.

De Commissie plaatste enige kanttekeningen, onder andere bij de manier waarop het effect van versnippering op planten en vogels was uitgewerkt en afgewogen.

Op 1 maart 1995 maakte de Minister van Verkeer en Waterstaat bekend dat het kabinet had besloten een ruimtelijke reservering te maken voor een autosnelweg volgens tracé D2 uit de projectnota; dit houdt in een tracé op de westoever van de Maas, plus een aantal lokale maatregelen op de oostoever. De bedoeling was de weg ongefaseerd aan te leggen. De keuze was gebaseerd op de verwachting dat de bereikbaarheid, de verkeersonveiligheid en de leefbaarheid hiermee het best kunnen worden gediend en de nadelige effecten op natuur en landschap zo veel mogelijk worden beperkt.

Op 2 maart 1995 volgde een debat in de Tweede Kamer. Hierbij werd duidelijk, dat de overheden in Limburg overwegend afwijzend hadden gereageerd op het tracébesluit. Een nipte meerderheid steunde een motie om alsnog het tracé op de oostoever te kiezen, met lokale maatregelen op de westoever. Op 3 maart herzag het kabinet naar aanleiding van deze motie zijn standpunt en koos voor een tracé op de oostoever volgens alternatief D1, met nader in te vullen mitigerende en compenserende maatregelen conform het Structuurschema Groene Ruimte, een tunnel onder het Roerdal als verlenging van de reeds voorziene tunnel nabij Roermond, en een gedeeltelijk half verdiepte ligging tussen Roermond en Sint Joost.

Dit besluit week echter op enkele onderdelen af van het in de projectnota/MER beschreven alternatief D1. Terwijl in het alternatief D1 het Roerdal wordt gekruist door middel van een brug, is in het tracébesluit een tunnelpassage voorzien. Hierdoor komt de in de projectnota/MER Rijksweg 73-Zuid eveneens voorziene parallelverbinding ten behoeve van het completeren van het lokale wegennet van Roermond te vervallen. Verder is in het tracébesluit het gedeelte tussen de Roertunnel en de aansluiting van de Rijksweg 73-Zuid op de Rijksweg A2 ten zuiden van het zogenoemde Ei van Sint Joost half verdiept aangegeven en strak gebundeld met de spoorlijn Roermond – Sittard.

Aangezien het tracébesluit onderdelen bevatte, waarvan de effecten niet in de projectnota/MER waren beschreven, is besloten tot het opstellen van een MER ten behoeve van een mogelijke herziening van het tracébesluit over de betreffende onderdelen1.

In oktober 1997 gaf de Minister van Verkeer en Waterstaat tegenover de Kamer aan, dat het werk aan deze rijksweg, gelet op het beperkte budget, niet eerder dan na 2002 zou kunnen starten, en dat zij zou bezien of de omleiding Haelen zou kunnen worden losgekoppeld van de rest van het project.

Eind 1997 zijn ook de onderdelen van het natuurcompensatieplan voor de A73-Zuid bekendgemaakt. Het plan is opgesteld door de Dienst landelijk gebied met gebruik van een geografisch informatiesysteem opgesteld en omvatte voorlopig 240 hectare. Door verschuiving van het tracé bij Tegelen bleek ongeveer 24 ha minder compensatie nodig.

In maart 1998 werd duidelijk dat de aanleg van de rijksweg zo’n 200 miljoen gulden (€90,9 miljoen) duurder zou worden dan aanvankelijk gedacht vanwege de voorzieningen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de Roerdaltunnel bij Roermond. De Minister van Verkeer en Waterstaat stelde daarom voor om geen tunnel, maar een brug op deze plaats aan te leggen – en zo de aanvankelijk voorziene mitigerende maatregel ongedaan te maken. In het kader van het MIT2 1999 – 2003 bevestigde de Minister echter het voornemen tot aanleg van de tunnel onder de Roer als maatregel om nieuwe versnippering te voorkomen3.

Hoewel het regeringsvoornemen in dit MIT in eerste instantie de aanleg van de verbinding pas op langere termijn voorzag, werd later duidelijk dat de weg toch in 2003 zou kunnen worden aangelegd.

In de zomer van 1999 werd duidelijk dat bij de uitwerking van het tracébesluit op enkele punten zou moeten worden afgeweken van hetgeen in het MER was aangegeven. Daarop heeft de directie Limburg van Rijkswaterstaat, in overleg met het Ministerie van VenW, besloten om een aanvullend MER op te stellen.

In februari 2001 werd duidelijk dat een aantal natuurorganisaties de oostoeveroptie bij de Raad van State aanvochten vanwege de mogelijke strijdigheid met de Habitatrichtlijn. Op de oostoever zou de aanleg niet alleen de habitats bedreigen van dassen, bevers, adders, verschillende soorten vleermuizen, padden en salamanders, graspiepers, spechten en ijsvogels, maar ook die van de met uitstreven bedreigde zeggekorfslak. Rijkswaterstaat reageerde met door aan te geven dat uit onderzoek bleek dat de leefgebieden van deze slak niet zouden worden bedreigd door de oostoeveroptie. Maar in maart 2001 schaarde ook de ANWB zich inmiddels bij de voorstanders van de aanleg op de westoever van de Maas.

In oktober deden 14 natuur- en milieuorganisaties een oproep aan de Tweede Kamer om bij de behandeling van de begrotingen alsnog voor het westoevertracé te kiezen, waarbij zij aangeven bij een westoevertracé geen beroepsprocedures bij de Raad van State te zullen voeren.

In het aanvullend MER over wegvak C, einde tunnelbak tot gemeentegrens Belfeld eind 2002, ontbreekt informatie ten aanzien van de effectvoorspelling van de grondwaterstand en daarmee samenhangende grondwaterafhankelijke vegetatie en flora en fauna. De aanvulling geeft hierover voldoende inzicht. De Commissie geeft een aantal aanbevelingen voor de verdere besluitvorming voor de aspecten hydrologie, flora en fauna en geluid.

 

1 Zie project 690. 

2 Meerjarenprogramma infrastructuur en transport.

3 Tweede Kamer, 26 263 Meerjarenprogramma infrastructuur en transport 1999 – 2003, nr. 45.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Gerard Arends
ing. Jan Derksen
dr. Henk Everts
prof. dr. ir. Hendriks
drs. Adrie de Jong
ir. Han Lörzing
ir. Kees Nije
dr. Paul Opdam
ir. Bart Smolders

Voorzitter: drs. Leni van Rijn-Vellekoop
Werkgroepsecretaris: drs. Verbeek

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Rijkswaterstaat

Bevoegd gezag
Rijkswaterstaat
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Limburg


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C01.1 Aanleg hoofdweg

Bijgewerkt op: 31 aug 2007