ECLI:NL:RVS:2005:AU2995
Betreft | Woningbouw Zuidlanden, Techum, ook wel "Leeuwarden II" |
---|---|
Datum uitspraak | 21-09-2005 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Leeuwarden, actualisatie MER, woningbouw |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200501095/1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
Als een gemeente de bouw van 6500 woningen in een aaneengesloten gebied realiseert, moet bij het eerste ruimtelijke deelplan dat voorziet in de activiteit een MER komen dat op de hele ontwikkeling betrekking heeft, ook al betreft dat een periode van 20 jaar. De nuancering in deze uitspraak is dat het detailleringsniveau van het MER voor planonderdelen die binnen de planperiode van 10 jaar tot uitvoering zullen komen, hoger dient te zijn dan voor die, welke later dan 10 jaar worden uitgevoerd. Het MER dient dus die informatie te bevatten die redelijkerwijs mag worden vereist in de desbetreffende fase van het besluitvormingsproces ten aanzien van de activiteit als geheel.
NB Deze uitspraak is onder het oude recht zoals dat gold tot 28 september 2006 gedaan. Per die datum is plan-m.e.r. in werking en spreekt het Besluit m.e.r. 1994 niet langer van ‘eerste ruimtelijke plan dat in de aanleg van een activiteit voorziet’.
Casus
De gemeenteraad van Leeuwarden heeft voor het gebied ‘Leeuwarden-Zuid’ een deelbestemmingsplan ‘Techum’ vastgesteld. Dit deelplan voorziet in de bouw van 425 woningen. De gemeente volstond met het oorspronkelijke MER voor de totale woningbouw- en werklokatie en met een actualiserende en detaillerende ‘oplegnotitie’ voor het deelplan Techum.
Aangezien aan het eerste deelbestemmingsplan ‘Leeuwarden-Zuid, fase A’ goedkeuring door de Afdeling bestuursrechtspraak was onthouden, moest het deelbestemmingsplan Techum als eerste ruimtelijke plan worden aangemerkt dat voorziet in de totale ontwikkeling van 6500 woningen. Wel geeft de Afdeling hier een kleine nuancering ten opzichte van de eerste Leeuwarden-uitspraak van 9 februari 2005, namelijk dat het detailleringsniveau van het MER voor planonderdelen die binnen de planperiode van 10 jaar tot uitvoering zullen komen hoger dient te zijn dan voor die, welke later dan 10 jaar worden uitgevoerd.
Deze uitspraak leidt ertoe dat het bevoegd gezag ‘kleur moet bekennen’ bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit. Fasering en het vaststellen van deelplannen voor activiteiten die op zich zelf onder de drempelwaarde liggen, laat onverlet dat de beschrijving van milieueffecten in het MER zo gedetailleerd mogelijk moet geschieden.