De N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) is voornemens mengoxide splijtstof in te zetten in de kerncentrale Borssele. Tevens wil zij de mogelijkheden verkennen tot een efficiëntere inzet van splijtstof van gerecycled uranium. Hiervoor moet de vergunning worden gewijzigd. Bij de aanvraag hiertoe wordt een milieueffectrapport (MER) opgesteld.
Bevoegd gezag bij de m.e.r.-procedure zijn de ministers van VROM, EZ en SZW. De coördinatie berust bij de minister van VROM.
Hoofdpunten uit het advies
De Commissie adviseert om in het milieueffectrapport in ieder geval een beschrijving van de effecten van het voornemen op de totale keten op te nemen en daarbij in ieder geval in te gaan op de volgende onderwerpen:
- de normale bedrijfsvoering van de centrale;
- de opslag van de splijtstofelementen;
- de aan- en afvoer van de elementen;
- het recyclen van bestraald splijtstof;
- de hoeveelheden en samenstelling van het afval;
- storingen en ongevallen.
De Commissie is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is om het milieubelang volwaardig mee te kunnen laten wegen in de besluitvorming over deze wijziging van de Kernenergiewetvergunning.
Het MER geeft op overzichtelijke wijze het voornemen en de effecten weer. Het MER en de samenvatting zijn duidelijk en goed leesbaar. In het MER is uitvoerig ingegaan op de effecten van het voornemen op de totale keten. Uit de vergelijking van de beschreven alternatieven (hoofdstuk 6) blijkt dat de effecten nauwelijks verschillen. De invloed van het voornemen op de benodigde hoeveelheid natuurlijk uranium en de verrijkingsarbeid zijn kwalitatief beschreven. Deze beschrijving is afdoende. De aspecten veiligheid, emissies en afval zijn kwalitatief en kwantitatief in voldoende mate beschreven. Er is uitvoerig ingegaan op de kans op ontwerp- en buitenontwerp ongevallen.